De jonge, net in het vak begonnen arts in opleiding tot bedrijfsarts die op 11 mei 1978 de Grote Zaal van Hotel Cocagne te Eindhoven binnenloopt, hoort en ziet een forsgebouwde oudere man achter de katheder. De woorden ‘Binnen de volgende tien jaar moet er een algemene arbeidsgezondheidszorg komen, ten behoeve van alle in beroepsarbeid werkenden’ zijn ook achter in de zaal duidelijk te horen. Ze klinken dwingend, alsof de spreker bevelen uitdeelt. Wie is deze man? De jonge dokter vindt met moeite nog een zitplaats achter in de zaal. Hij luistert ademloos naar professor Burger, die net begonnen is aan zijn afscheidsrede.
Georg Carl Eduard Burger is een van de grondleggers van de zorg voor arbeid en gezondheid in Nederland. Zijn hele leven staat in het teken van dit zorg- en wetenschapsdomein. We beginnen dit Luik met een kort curriculum vitae et laboris.
Burger is geboren op 7 november 1896 te Utrecht. Op 19 november 1920 legt hij zijn artsexamen af aan de Universiteit Utrecht. Kort daarna wordt hij aangesteld als officier van gezondheid bij de afdeling Interne Geneeskunde van het Militair Hospitaal Utrecht. Daar geeft hij blijk van een speciale belangstelling voor cardiopulmonale aandoeningen. Hij promoveert op 10 juli 1923 aan de Universiteit Utrecht op een proefschrift getiteld ‘De bloedsomloop na spierarbeid’.
Per 1 augustus 1928 wordt hij aangesteld als fabrieksarts bij de Philips Gloeilampenfabrieken te Eindhoven. Daarmee geldt hij als de eerste Nederlandse bedrijfsarts. Na vanaf 1951 al een leeropdracht te hebben vervuld, start Burger in 1953 met het doceren van de medische principes van gezondheidstechnologie en industriële hygiëne als buitengewoon hoogleraar (in deeltijd) aan de Technische Universiteit Delft. Deze leeropdracht vervult hij tot 1958. In dat jaar verlaat hij ook Philips.
Op 27 maart 1958 wordt Burger benoemd tot buitengewoon hoogleraar hygiëne, in het bijzonder de hygiëne van de arbeid, aan de Universiteit van Amsterdam. Hij aanvaardt dat ambt op 1 september 1958. Zijn oratie op 21 april 1959 heeft als titel ‘Arbeidshygiëne en industrialisatie’. In 1959 richt hij het Coronel Laboratorium op. Op 1 september 1964 gaat hij met emeritaat. Hij gaat werken aan het grote leerboek over arbeids- en bedrijfsgeneeskunde dat in 1974 verschijnt.1
Burger overlijdt op 11 april 1979, op de leeftijd van 82 jaar.
Terug naar de lezing. Op 11 mei 1978, tijdens de drieëntwintigste Bedrijfsgeneeskundige Dagen in Hotel Cocagne, blikt Burger, inmiddels 81 jaar oud, terug op zijn werkzame leven, verbindt daar conclusies aan, en geeft adviezen voor zijn opvolgers. Zijn afscheidsrede ‘Van fabrieksarts tot gezondheidscentrum. Voordracht ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de bedrijfsgeneeskunde in Nederland’ is integraal gepubliceerd in het Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg.2 Deze toespraak is een bijzondere rede ‘ex cathedra’ waarin Burger terugblikt op zijn werkzame leven. Veel meer dan in zijn publicaties geeft hij in deze afscheidsrede zijn persoonlijke standpunten inzake het vakgebied bloot. Als een opvoedende vader3 spreekt hij de jongere generaties bedrijfsartsen toe. De rede is een scharnierpunt tussen het ‘ancien régime’ en een nieuwe tijd. Hieronder staan een drietal citaten uit de toespraak (in cursief), met ons commentaar.
Binnen de volgende tien jaar moet er een algemene arbeidsgezondheidszorg komen, ten behoeve van alle in beroepsarbeid werkenden. Er moet een districtsgewijze organisatie zijn (regionalisatie) waarbij door fusie en/of federatie grotere bedrijfsgeneeskundige eenheden ontstaan.
In 1978 was bedrijfsgezondheidszorg alleen verplicht voor bedrijven met meer dan 750 werknemers en enkele speciale categorieën zoals loodverwerkende bedrijven. Begrijpelijk dus dat Burger pleit voor bedrijfsgezondheidszorg voor alle werknemers.
Ik ben bezorgd over de vele tijd en geld die nu aan participatie worden besteed terwijl er tot nu toe nog maar zo weinig is uitgekomen. Het aantal gespreksonderwerpen moet beperkt zijn. Zo blijft er tijd voor andere activiteiten zoals wetenschappelijk werk. Als we niet oppassen worden we een generatie van praters in plaats van doeners.
Met participatie bedoelt Burger hier inspraak en medezeggenschap, zoals via de ondernemingsraden. Burger ziet dat als bedreigingen van het echte werk: de zorg en het wetenschappelijk onderzoek. Burger was een doener, geen prater. Dit advies heeft geen navolging gevonden.
De komende jaren is de uiterste inspanning nodig van de jongere collega’s, om te verzekeren dat de bedrijfsgezondheidszorg geen terugslag krijgt als gevolg van innovatie op technisch, sociaal en maatschappelijk gebied. Nodig zijn creativiteit en wijsheid in het denken, bij acties en bij implementatie. Zet menselijke visie, sociaal gevoel, luisteren en onderzoek op de eerste plaats … en praat niet te veel.
Een vaderlijk advies tot besluit. Burgers afscheidsrede en zijn overlijden een jaar later markeren het einde van een tijdperk. Het einde van het primaat van de bedrijfsarts. De multidisciplinaire en later commercieel geworden bedrijfsgezondheidszorg zal voortaan ‘arbodienstverlening’ heten.
Verder lezen
1. Burger GCE [red]. Arbeids- en bedrijfsgeneeskunde. Leiden: H.E. Stenfert Kroese B.V., 1974.
2. Burger GCE. Van fabrieksarts tot gezondheidscentrum. Voordracht ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de bedrijfsgeneeskunde in Nederland, Bedrijfsgeneeskundige Dagen, 11 mei 1978 te Eindhoven. Tijdschr Soc Geneesk 1978; 56: 633-653.
3. Lieburg MJ van. G.C.E. Burger (1896-1979). Medisch Contact 1995; 50: 1327.