Vanwege het landelijk tekort aan verzekeringsartsen zet UWV structureel in op werving. Om deze artsen door te laten stromen naar de medische vervolgopleiding verzekeringsgeneeskunde is begeleidingscapaciteit van RGS-erkende praktijkopleiders nodig.
In een aantal UWV-districten wordt de maximum begeleidingscapaciteit van praktijkopleiders bereikt, waardoor problemen ontstaan in het opleiden van nieuwe artsen. In deze studie is onderzocht welke factoren een rol spelen bij verzekeringsartsen van UWV om wel of niet praktijkopleider te worden. Tot nu toe is daarover weinig bekend. Deze kennis is relevant voor de ontwikkeling van strategieën om het tekort aan praktijkopleiders bij het UWV tegen te gaan, waardoor meer verzekeringsartsen kunnen worden opgeleid.
Het betreft een kwalitatief onderzoek met semigestructureerde interviews. Verzekeringsartsen die minimaal drie jaar geregistreerd waren, werden geïncludeerd in de studie. De reden hiervoor is dat verzekeringsartsen die korter dan drie jaar zijn geregistreerd geen praktijkopleider mogen worden. De interviews werden getranscribeerd en deductief gecodeerd aan de hand van een 13-ledige topiclijst gebaseerd op het ASE-model. Tien verzekeringsartsen werden geïnterviewd; vijf praktijkopleiders en vijf niet-praktijkopleiders.
Een belangrijke motivatie om praktijkopleider te worden is kennisoverdracht. ‘Ik noem het win-win. Want je leert wat, maar je geeft ook kennis over. En daardoor bouw je aan jezelf en investeer je ook in de ander.’ ‘Ik vond het leuk om kennis over te dragen en te sparren met mensen, zeker met jongere mensen. Het houdt jezelf ook scherp. Zeker als je het al zo lang doet. Het is goed om soms een spiegel voor te krijgen van: Waarom doe je het zo?’
Verder spelen verantwoordelijkheidsgevoel voor het opleiden van nieuwe artsen en uitdaging zoeken in het eigen werk een belangrijke rol. ‘Kijk, als je te lang hetzelfde doet wordt dat op een gegeven moment saai en zoek je wat anders.’
Redenen om geen praktijkopleider te worden zijn: geen ruimte zien naast reguliere werkzaamheden (door werken met taakdelegatie), wensen op privégebied (vrijheid, langer op vakantie), geen verantwoordelijkheid over een ander willen en twijfel aan eigen competenties. De financiële vergoeding speelt geen rol, wel wordt het gezien als waardering. ‘Ja tuurlijk, geld is geld, dat is wel fijn dat er zoiets bestaat. Maar voor mij is met name belangrijk dat stukje ruimte dat ik krijg zodat ik […] ook aan de aios tijd kan besteden’. Het wisselt sterk per team hoeveel ruimte men krijgt voor begeleiding in relatie tot productie-eisen.
Conclusie
Deze studie biedt een eerste inzicht in de motivatie van verzekeringsartsen bij het UWV om wel of niet praktijkopleider te worden. Intrinsieke factoren blijken de belangrijkste drijfveren voor het praktijkopleiderschap. Voor de ontwikkeling van strategieën om het tekort aan praktijkopleiders te bestrijden, is grootschaliger onderzoek nodig.
Dit onderzoek is uitgevoerd als onderdeel van de NSPOH-opleiding tot arts Arbeid en Gezondheid. Lees hier het volledige artikel.
Jiffany Emanuels is aios verzekeringsgeneeskunde, Rotterdam. Contact: jiffany.emanuels@uwv.nl