In september 2019 werd Sylvia van der Burg-Vermeulen (1974) benoemd tot bijzonder hoogleraar Sociale Verzekeringsgeneeskunde. Haar oratie, aanvankelijk voorzien in mei 2020, moet vanwege COVID-19 opschuiven naar 12 maart 2021. TBV sprak met haar over haar leerstoel, haar drijfveren en haar visie op de toekomst van het vak.
Kun je iets vertellen over je achtergrond?
De meeste mensen kennen me onder mijn meisjesnaam, Vermeulen, want onder die naam heb ik onderzoek gedaan en heb ik enige bekendheid als verzekeringsarts gekregen. In 2012 ben ik hertrouwd en toen heb ik er heel bewust voor gekozen om mijn gehuwde naam te gebruiken, daarom is het nu Van der Burg-Vermeulen.
In 1998, na de opleiding, werd ik arts-assistent neurologie, in het St. Radboud Ziekenhuis in Nijmegen. Neurologie is een prachtig vak, het analytische ervan paste wel bij me, maar de focus binnen het ziekenhuis ligt vooral op diagnose stellen. Ik miste het menselijk contact. Toevallig kwam ik toen een jaargenoot tegen die van pathologie was geswitcht naar bedrijfsgeneeskunde. Ik ben bij haar gaan kijken en ik werd gelijk gegrepen door de breedte en de variatie van de sociale geneeskunde. Toen heb ik de knoop doorgehakt, heb ik me ingeschreven bij NSPOH en ben ik gaan werken bij ArboUnie, maar daar was ik vooral bezig met casemanagement en acquisitie en dat lag mij niet zo. Toen ben ik eind 2000 stage gaan lopen bij USZO en dat domein, arbeid en gezondheid, beviel goed. In 2004 ben ik geregistreerd als verzekeringsarts.
Maar het bleef kriebelen. Ik zoek uitdaging, ik vind het leuk om te pionieren en ik wilde al heel lang onderzoek doen. Maar dan wel naar een onderwerp dat ik belangrijk vind. Ik wilde niet, zoals nu bijna de trend is, promoveren om het promoveren, op eender welk onderwerp, maar onderzoek doen dat ik relevant vind, en daarop promoveren.
Toen werd het KCVG opgericht en heb ik direct een open sollicitatie gestuurd. In 2006 zat ik bij hun eerste lichting junior-onderzoekers en daar heb ik mijn promotieonderzoek gedaan naar re-integratie van zieke werkenden zonder werkgever, zogeheten ‘vangnetters’. Na mijn promotie ben ik senior-onderzoeker geweest bij het KCVG, van 2011 tot 2014. Maar ik vond dat het vak verzekeringsgeneeskunde meer is dan werken bij UWV en daarom ben ik overgestapt naar een private verzekeraar, afdeling Arbeidsongeschiktheid. Dat was jammer genoeg niet te combineren met het werk bij het KCVG, maar ik vond het toch belangrijker om mijn scope te verbreden.
Ik kreeg zzp’ers als cliënt. Dat is een heel diverse groep, van schilders en stukadoors tot juristen en chirurgen. Bij de vroege meldingen denk je mee over het voorkómen of zo kort mogelijk houden van verzuim. Het adviseren en begeleiden naar return to work beviel goed, maar ik vond het nog steeds erg op afstand. Ik zag bijna geen mensen meer, ik zocht een meer zorgondersteunende rol.
Toen kreeg ik in 2017 de kans om mee te werken in het programma De Werkende Centraal van Instituut Gak. Dat bestaat uit vier projecten over hoe je voor mensen met een chronische ziekte werkbehoud en werkhervatting kunt bevorderen. Werkbehoud is vooral het domein van de bedrijfsarts. Werkhervatting kun je bevorderen door aan te haken bij wat iemand nodig heeft en zelf wil, eigen regie, persoonlijke factoren en de rol van naasten als hulpbron.
Mijn project, een proeftuinaanpak, is bedoeld om gaandeweg het programma de link te maken van de wetenschap naar de praktijk. We zijn nu bezig met pilots en feasibility-metingen om wat er is aan recente wetenschappelijke kennis naar de praktijk te brengen. Dat doe ik één dag in de week.
Naast mijn wetenschappelijk werk houd ik mij bezig met onderwijs en bestuur. Sinds 2017 ben ik lid van het KNMG-bestuur en vertegenwoordig ik de sociaal geneeskundigen. En vanaf 2019 werk ik twee dagen per week als instituutsopleider verzekeringsarts bij de NSPOH.
Kun je iets vertellen over je leerstoel?
Kort gezegd ben ik de opvolger van Haije Wind. De leerstoel is verbonden aan de UvA, het is een leerstoel voor één dag in de week, gefinancierd door Instituut Gak. De werkplek is bij het Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid, een afdeling van Amsterdam UMC. Het KCVG vindt het belangrijk dat een hoogleraar Sociale Verzekeringsgeneeskunde ook bij het KCVG hoort, dus Haije Wind zat in het bestuur van het KCVG en toen hij met emeritaat ging heb ik dat overgenomen. Dus ik ben nu wel bestuurlijk verbonden aan het KCVG, maar, helaas, nog niet betrokken bij wat KCVG inhoudelijk doet.
Je oratie is uitgesteld tot volgend jaar. Kun je er toch iets over vertellen?
De titel is #VerzekeringsgeneeskundevanWaarde! in de curatieve hoek zijn ze al wat verder met value driven care – Amsterdam UMC heeft al meerderewaardegedreven teams, bijvoorbeeld binnen diabeteszorg, MS-zorg en hoofd-halsoncologie. Binnen de cardiologie wil ik gaan verkennen en ontwikkelen hoe je waardegedreven zorg zou kunnen leveren binnen de verzekeringsgeneeskunde.
‘Ik richt me op waardegedreven zorg binnen de verzekeringsgeneeskunde’
Wat versta je onder waarde?
De kernvraag is wat een patiënt waardevol vindt. Wat is als werkende of werkzoekende belangrijk voor je wanneer je te maken krijgt met gezondheidsklachten of wanneer je in een behandeltraject komt? Wat is waardevol om aan zorg en ondersteuning te krijgen? Dat kan de best mogelijke behandeling zijn, het stelt gerust om te weten dat er werkelijk álles aan gedaan wordt om je beter te maken. Vanuit het perspectief van de verzekeringsgeneeskunde zou het inkomenszekerheid kunnen zijn als je een tijdje niet kunt werken. Werk als waarde is belangrijk voor je sociale context, voor je zelfbeeld en je zelfvertrouwen. Het is dus heel divers wat je onder waarde kunt verstaan, maar het idee van waardegedreven zorg gaat meer uit van wat de patiënt belangrijk vindt en waar hij of zij behoefte aan heeft.
Ik ben heel benieuwd naar wat nou waardegedreven of waardevolle zorg is voor wie bij een verzekeringsarts komt. Wat wil die cliënt hebben aan ondersteuning of informatie? De dagelijkse praktijk van de verzekeringsarts is erg binnen de context van regelgeving, erg juridisch, het gaat dus ook over rechtvaardigheid en rechtmatigheid. Terwijl ik wil aansluiten bij de mens die tegenover me zit. Het mensgerichte, sociale, dat vind ik nou juist de kers op de taart van ons werk.
Ik wil beginnen met de vertaling van het concept waardegedreven zorg. Hoe realistisch is het om in de verzekeringsgeneeskunde waardevolle zorg en begeleiding of een waardevolle beoordeling te geven? Ik wil niet weg van de juridische context, maar ik wil uiteindelijk wel een model kunnen presenteren: binnen een bepaalde set randvoorwaarden in een gegeven context moet het mogelijk zijn, ook in de verzekeringsgeneeskunde, om een vorm van waardegedreven zorg te bieden.
Dan wil ik naar een minimale set cliëntrelevante uitkomsten, waarmee je in de praktijk kunt gaan meten én verbeteren. Een verzekeringsarts in gesprek met de cliënt moet weten waar de cliënt behoefte aan heeft, wat die cliënt verwacht of daaraan voldaan is en of dat naar tevredenheid was. Als dat niet zo was, wat zijn dan handvatten om het in de spreekkamer te hebben over die scherpe kantjes.
Het doet pijn als ik in de media lees dat de verzekeringsarts het niet goed heeft gedaan, maar vrijwel niemand klaagt zonder reden. In zo’n geval moet je als professional niet in de verdediging schieten, maar kun je beter het gesprek aangaan met die ontevreden cliënt, want daar kun je van leren. Dat is kwaliteitsontwikkeling.
Verder wil ik waarde toevoegen in een zorgnetwerk. Er is een trend om de zorg veel meer rondom de patiënt te organiseren. Ik wil gaan kijken of ook de verzekeringsarts in zo’n zorgnetwerk mee kan doen. Ik wil een pilot gaan doen met een team van een huisarts, een cardioloog, een bedrijfsarts en een verzekeringsarts die met elkaar samenwerken; waar werknemers of zzp’ers zich kunnen aanmelden bij problemen met werkbehoud of bij terugkeer naar werk bij hart- en vaatziekten. Vervolgens willen we nagaan of dat waarde toevoegt, voor de dokters én voor de patiënt.
Dat lijkt op de klinische arbeidsgeneeskunde
Ja, maar dan juist búiten het ziekenhuis.
Wat vind je van kennisontwikkeling in de opleiding tot bedrijfsarts of verzekeringsarts?
Onderzoek krijgt meer aandacht in het nieuwe landelijk opleidingsplan en daar ben ik heel blij mee. Ik ben erg voor kennisontwikkeling en ik denk dat je die in de opleiding moet borgen. Maar AIOS Arbeid en Gezondheid worden opgeleid tot dokter, niet tot wetenschapper. De stage van 20 dagen vind ik veel te kort om echt te kunnen leren hoe je onderzoek bedenkt, opzet, uitvoert en analyseert.
Voor bedrijfsartsen is er al helemaal geen structurele financiering voor promotieonderzoek en promotieplaatsen bij het KCVG gaan ook naar mensen die methodologische vaardigheden meebrengen: gezondheidswetenschappers, psychologen en bewegingswetenschappers. Dus niet alleen naar dokters, want die hebben vaak minder wetenschappelijke basis waardoor hoogleraren en copromotoren intensiever moeten begeleiden om ze die bij te brengen. En die tijd is er vaak niet.
‘KCVG-onderzoek bestrijkt vooral de UWV-praktijk, terwijl ons vak in mijn ogen breder is dan dat’
Hoe verhoudt je leerstoel zich tot het KCVG?
Instituut Gak ziet de leerstoel als een boegbeeld van de verzekeringsgeneeskunde en daar hoort het KCVG natuurlijk hartstikke bij. Formeel heb ik bij KCVG nu alleen een bestuurlijke rol, maar ik zou bijvoorbeeld ook graag promovendi begeleiden en dan het liefst mensen uit de praktijk. KCVG wil de collega’s uit de praktijk in de wetenschap krijgen.
We lezen dat KCVG juist weg wil van promovendiproductie.
Dat is ook zo. Promoties zijn langlopende trajecten. Die lopen wel door, maar in omvang en zwaarte zullen die in de komende 5 jaar wat minder worden. De reden is dat er vanuit de praktijk kennisvragen zijn, die KCVG graag wil en ook kán beantwoorden, met korter lopende onderzoeken. Daar was de afgelopen vijftien jaar te weinig aandacht voor en dat willen we gaan verbeteren. Daarbij kun je denken aan bijvoorbeeld AIOS die vanuit hun opleiding onderzoek doen naar aanleiding van een bepaalde kennisbehoefte uit de praktijk en daar een publicabel artikel over schrijven.
Ik vind wel dat het KCVG erg is gericht op de UWV-praktijk; logisch, want UWV betaalt en wie betaalt, bepaalt. Zo loopt er bijvoorbeeld een onderzoek naar een triage-instrument voor UWV. Weliswaar kunnen álle verzekeringsartsen daar hun voordeel mee doen, maar het is wel erg toegespitst op de werkprocessen binnen UWV. Echter, verzekeringsgeneeskunde is in mijn ogen een veel breder vak en ik vind dus ook dat KCVG wat breder zou mogen kijken. Een mooi voorbeeld vind ik het onderzoek naar duurbelastbaarheid; dat is relevant voor iedere sociaal geneeskundige, dus ook voor bedrijfsartsen, en misschien zelfs ook wel voor buiten de sociale geneeskunde.
Hoe zie je sociale geneeskunde voor zzp’ers?
Dat is een lastig vraagstuk. Brancheorganisaties zorgen vaak wel dat mensen duurzaam inzetbaar blijven, maar de kennis die daarvoor nodig is, en wat daarvoor gedaan wordt, bereikt veel zzp’ers totaal niet. Dat is een van de problemen.
Daarnaast speelt het probleem van de aantallen. Werknemers zijn collectief via hun werkgever verzekerd bij UWV. Dat zijn enorme aantallen verzekerden en daardoor zijn risico’s optimaal gespreid. Maar aantallen zzp’ers zijn veel lager en het aantal zzp’ers dat zich verzekert is nóg lager. Voor een verzekeraar betekent dat een slechtere risicospreiding, met als gevolg dat premies omhoog gaan en polisvoorwaarden strenger worden. Dan zie je bijvoorbeeld dat een verzekeraar rugklachten uitsluit van de polis als iemand een verleden van rugklachten heeft.
Er zijn echter ook verzekeraars die inzien dat het geen zin heeft de claim al te letterlijk juridisch te beoordelen. Je hebt er niks aan als je puur op polisvoorwaarden niet uitkeert en iemand daardoor onderuit gaat, want dan komen er altijd andere problemen. Mensen nemen daar geen genoegen mee en het zorgt voor een heel slechte pers. Die verzekeraars sturen dan toch een arbeidsdeskundige, of zetten preventief middelen in, of helpen naar omscholing.
Óf dat gebeurt hangt af van de verzekeraar. Je hebt ook verzekeraars die puur op polisvoorwaarden beoordelen. Ik herinner me bijvoorbeeld de ‘ernstige-aandoeningen-polis’, met een lijst ziekten, tot en met afkapwaardes voor troponine, fietsergometrie-uitslagen en stadia van kanker die al dan niet binnen de dekking vallen. Iemand die de termen snapt kan dat afvinken. Maar dat vind ik geen verzekeringsgeneeskunde. Het is een praktijk die we in Nederland liever niet willen en waar ik ook totaal geen affiniteit mee heb.
Ik ben heel benieuwd hoe het zich gaat ontwikkelen na het rapport van de Commissie Borstlap. Ik ben voor inkomenszekerheid voor álle werkenden, maar ik denk wel dat werken uiteindelijk beter is voor je gezondheid en alles eromheen.
Wat weet de wetenschap over het basisinkomen?
Finland is een van de voorlopers op dat gebied. Daar zijn mensen met arbeidstherapie toch weer aan de slag geholpen. Dat levert winst op qua gezondheid en kwaliteit van leven van de totale bevolking, maar je moet er wel in investeren.
In Zeeland is een pilot geweest waarbij mensen met behoud van uitkering niet meer hoefden te solliciteren. Men was als de dood dat die mensen daardoor lui werden, dat is een stigma waar helaas nog steeds in geloofd wordt, maar dat niet klopt. Die pilot wees uit dat het onder de streep niet duurder was en dat een aanzienlijke groep het waardevol vindt om zinnig bezig te zijn, met bijvoorbeeld vrijwilligerswerk of dagbesteding. Daar ligt een rol voor de bedrijfsarts en de verzekeringsarts. Juist in die groep draait het om belastbaarheid, zie je kwetsbare mensen met gezondheidsklachten. Inkomenszekerheid voor die groep levert dus winst op.
Voor mensen die echt niet kunnen werken moet er inkomenszekerheid zijn, maar ik denk dat je vooral moet inzetten op mensen aan de slag krijgen daar waar ze zinvol werk kunnen doen, eventueel met behoud van uitkering. Binnen het huidige systeem kan dat niet. Daardoor valt een grote groep die echt wel iets wil doen tussen wal en schip. Dat is een groot manco.
Binnen die groep in Zeeland zag je ook dat hoger opgeleiden en mensen met een sociaal vangnet prima in staat zijn om zinvolle tijdsbesteding voor zichzelf te organiseren, maar dat er een deel is die dat uit zichzelf niet lukt. Terwijl die met wat hulp wél iets gaan doen. Dus in essentie ben ik voor een basisinkomen, voor sociale zekerheid. Daar moeten we trots op zijn in dit land. Er mag wel meer gedaan worden aan ondersteuning richting passend werk.
‘Het UWV-systeem is gebaseerd op controle en dat voedt wantrouwen, terwijl dat vrijwel altijd misplaatst is’
Zijn we hier terug bij het thema waardegedreven?
Zeker! Je komt uit bij waar iemand zelf waarde uit haalt en een zinvol bestaan mee kan leiden. Dat verschilt van persoon tot persoon. Eigenlijk zou je iedereen moeten vragen wat hij of zij nou echt belangrijk vindt. De Commissie Borstlap beveelt aan om mensen weerbaar te maken, maar daar zijn grenzen aan. Iemand die fysiek gezond is maar snel overprikkeld, moet je niet in een kantoortuin aan het werk zetten.
Heeft de verzekeringsgeneeskunde daar überhaupt oog voor?
Jawel, maar we zijn er nog niet. Bij de NSPOH zie ik jonge collega’s die juist dit belangrijk vinden, maar vastlopen in de werkwijze van het UWV, die uitgaat van wantrouwen in plaats van vertrouwen. De grondhouding moet zijn dat mensen deugen. Vrijwel niemand kiest er geheel vrijwillig voor om een uitkering nodig te hebben. Het systeem van UWV is gericht op controle, dat voedt wantrouwen, terwijl de meeste mensen met de beste bedoelingen aankloppen bij UWV en dat zelfs liever niet hadden willen doen. Uit onderzoek blijkt dat het maar een heel kleine groep is die de boel bedondert.
Gaan we dit ook horen bij je oratie?
Ja! Ik weet dat niet iedereen blij wordt om het te horen, maar zo sta ik er nu eenmaal in. Ik denk dat veel collega’s er net zo over denken, maar het niet in de praktijk ten uitvoer kunnen brengen. Dat vind ik een pijnpunt. Als verzekeringsarts bij UWV heb je te maken met kaders van wet- en regelgeving, in de praktijk kan dit worden ervaren als een strak keurslijf. De bedrijfsgeneeskunde heeft last van de commerciële setting die afhankelijk maakt.
Hoe zie je dat in een ideale wereld?
Het mag een stukje privaat blijven, maar het moet volgens mij op zijn minst publiek-privaat worden. De context is zo beklemmend, misschien voor de bedrijfsgeneeskunde nog prangender voor kennisontwikkeling dan voor de verzekeringsgeneeskunde, daar moeten we echt vanaf.
Er is blijkbaar een coronacrisis nodig om ons te doen inzien hoe belangrijk zorg is. Door COVID-19 zagen we wat de gevolgen zijn van de bezuinigingen bij de GGD’s, hoe je zorg marginaliseert als je het aan de markt overlaat, wat het gevolg is van om de vier jaar nieuwe wet- en regelgeving om ons met nog minder geld hetzelfde of zelfs méér werk te laten doen.
Er moet op zijn minst publieke financiering zijn die toegang tot arbeidsgerichte zorg mogelijk maakt en die kennisontwikkeling structureel kan financieren. En ik wens ons bedrijfs- en verzekeringsartsen dat we elkaar meer weten te vinden. Wij zijn de specialisten arbeid en gezondheid. We doen ertoe en we zullen er in de toekomst alleen maar meer toe doen.
Heb je een boodschap voor de lezers van TBV?
Wees trots op je vak. Tegen mijn kinderen – ik heb drie dochters – zeg ik ook altijd: own it. Sta voor je vak. En laten we het vooral samen doen. Ik zie heus wel dat er verschillende aandachtsgebieden en rollen zijn, maar ik zou graag zien dat we als bedrijfs- en verzekeringsartsen de handen ineenslaan en gezamenlijk naar buiten treden. Werk samen, en als er meningsverschillen zijn: ga met elkaar in gesprek. We moeten af van het wij-zij-denken. Er zijn maatschappelijke ontwikkelingen die goed aansluiten bij ons vakgebied, waar we wat mij betreft een prominentere rol moeten innemen.