Van een collega hoorden we de volgende anekdote 'Wat is de overeenkomst tussen een arbeidsdeskundige en een verzekeringsarts?' Antwoord: 'Het zijn allebei halve dokters'. Als u zich nu aangevallen voelt of te kort gedaan als arts, heel goed. Dat betekent dat we het met elkaar eens zijn. Maar waarom bestaat deze anekdote en, belangrijker nog, zit er een kern van waarheid in?
In de opleiding tot verzekeringsarts en bedrijfsarts wordt veel aandacht besteed aan het ontwikkelen van de eigen professionaliteit van de artsen in opleiding. Wat vinden zij belangrijke waarden in hun vakuitoefening? Waar staan zij voor? Hoe kunnen ze leren hun positie te bewaken en bewaren in het belangenspel waarin ze zich vaak bevinden?
We willen artsen opleiden die zich durven uitspreken als volgens hen de uitoefening van hun vak of de kwaliteit van de zorg in het geding komt. Artsen die staan voor waar ze in geloven. Artsen die weten waar ze in geloven. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.
Een arts ontleent zijn bestaansrecht aan zijn patiënten. Zonder de noodzaak van zij die zorg nodig hebben geen vraag naar zij die zorg leveren. Zonder patiënten zijn geen artsen nodig. Wat is het bestaansrecht van de arts in de wereld waar gesproken wordt over cliënten? En hoe zit dat dan bij klanten? Bij UWV is enkele jaren geleden besloten om intern niet meer te spreken over cliënten, maar over klanten om de klantgerichtheid te bevorderen. Een besluit dat inmiddels is doorgesijpeld naar de werkvloer. Wat betekent het voor het arts-zijn wanneer gesproken wordt over klanten in plaats van cliënten of patiënten? Wat is de verhouding tussen arts en klant? Bestaat zoiets als een arts-klantrelatie?
Sinds jaar en dag betrekken artsen een uitzonderlijke positie in de samenleving, al staan we daar niet altijd meer bij stil. De arts-patiëntrelatie wordt vaak betiteld als sacred, ‘heilig’ bij een gebrek aan een meer passende vertaling, omdat ze anders is dan alle andere relaties die we aangaan in het leven. Aan de arts worden geheimen prijsgegeven en hij mag letterlijk dichtbij komen als de patiënt zich ontdoet van kleding. De arts vervult een onmisbare dienst in de samenleving door te zorgen voor zieken en gezondheid te bevorderen. Zijn eerste verantwoordelijkheid is steeds de patiënt.
Wordt er door een ogenschijnlijke pragmatische handeling van het veranderen van de bewoording patiënt naar cliënt naar klant aan het fundament van de arts-patiëntrelatie gezaagd? En daarmee aan het aanzien en de positie van de arts? Waar staat de arts in het geheel van klantsystemen, klanttevredenheid, klantgerichtheid? Hoe kan de arts zijn professionele waarden hoog houden die horen bij de positie die hij bekleedt in onze samenleving? Sommige bedrijfs- en verzekeringsartsen spreken nog steevast over hun patiënt. Zij hechten er waarde aan om de unieke relatie met de persoon voor wie zij zorgdragen te erkennen. Ze hebben nagedacht over hun standpunt. Ze hebben de verschillende be
langen tegen elkaar afgewogen.
Wat als we de artsen vragen om onder artsen weer te gaan spreken over (hun) patiënten? Of in het onderwijs aan de artsen in opleiding steevast over patiënten te hebben?
Taal is niet neutraal. Kiezen voor een ander woord blijft niet zonder gevolgen. Het is belangrijk dat artsen (in opleiding) door hun taalgebruik laten zien dat ze zich hiervan bewust zijn. Er is daarom veel voor te zeggen dat artsen weer gaan spreken over (hun) patiënten. En dat we dit begrip ook gebruiken in de opleiding tot verzekeringsarts en bedrijfsarts.
Laten we hierover spreken, nadenken over waar we staan en waar we willen dat onze toekomstige collega’s staan. Laten we zorgvuldig en weloverwogen kiezen. Geen enkel persoon, of we deze nu klant, cliënt of patiënt noemen, wil een halve dokter. Ze willen een hele arts. En dat wensen we ook onze artsen (in opleiding) toe.