Bedrijfsartsen geven aan dat ze graag met een verzekeringsarts willen overleggen bij langdurig verzuim of dreigende WIA-instroom.1,2 Gezien het feit dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangeeft per 1 januari 2021 het medisch advies van de bedrijfsarts bij de toets op re-integratie-inspanningen leidend te maken, is een goede samenwerking en overleg tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts (BAVA-overleg) voor de werknemer van groot belang.3,4
Het BAVA-overleg is een vrijblijvend collegiaal overleg tussen een bedrijfs- en verzekeringsarts over een individuele verzuimende werknemer, met als doel dat de verzekeringsarts feedback aan de bedrijfsarts kan geven gebaseerd op de aangedragen informatie over met name de inschatting van de belastbaarheid, behandeling en begeleiding.5 De bedrijfsarts brengt de casus ter bespreking in bij (dreigend) langdurig verzuim, de verzekeringsarts ziet de cliënt niet zelf. Het overleg kan face-to-face, telefonisch of schriftelijk zijn.
De onderzoeksopzet van het pilotonderzoek naar het BAVA-overleg werd uitgebreid beschreven in het eerste deel van het artikel.5 In dit tweede deel worden de resultaten beschreven. We wilden de haalbaarheid van het BAVA-overleg onderzoeken en keken daarbij naar ervaren nut en of het acceptabel en uitvoerbaar is in de praktijk.6 De concrete onderzoeksvragen waren:
1.
Zijn bedrijfs- en verzekeringsartsen tevreden over het overleg?
2.
Hoe lang duurt het overleg? Is dat acceptabel?
3.
Hoe vaak neemt de bedrijfsarts zelf het initiatief om te overleggen en in welke ziektemaand is dat?
4.
Waar geeft de verzekeringsarts advies over (begeleiding, behandeling, belastbaarheid)?
5.
Vinden de artsen het overleg nuttig, zo ja, wat is het nut?
6.
Wanneer heeft het overleg nut en wanneer niet?
7.
Kan de verzekeringsarts alle vragen beantwoorden of is meer expertise nodig?
8.
Wat zien de artsen als doel van het overleg en wordt dit doel gehaald?
Daarnaast wilden we onderzoeken of het overleg heeft geleid tot verandering en wat mogelijke gevolgen zijn. Concrete onderzoeksvragen waren:
9.
Heeft het overleg geleid tot een beleidswijziging of wijziging van het belastbaarheidsoordeel?
10.
Heeft het overleg geleid tot verandering van de re-integratie van cliënt?
11.
Heeft het overleg mogelijk een loonsanctie, deskundigenoordeel of WIA-aanvraag voorkomen?
12.
Kan de bedrijfsarts goed inschatten wanneer het overleg nut heeft?
Resultaten
Gegevensverzameling op casusniveau
Van de dertig bedrijfsartsen die zich hadden aangemeld voor de pilot vielen drie af in verband met drukke werkzaamheden en persoonlijke omstandigheden. In totaal werden 169 cliënten overlegd door 27 bedrijfsartsen en vier verzekeringsartsen. In tabel 1 worden de kenmerken van de casussen, bedrijfsartsen en overleggen weergegeven. Het overleg vond in 40% van de gevallen telefonisch plaats en in 60% van de gevallen face-to-face. Deelnemers gaven aan dat een overleg gemiddeld 11,9 minuten duurde (sd 6,1, range 1-35) waarbij geen significante verschillen tussen overlegvorm (telefonisch versus face-to-face) of klachtgroep (psychisch versus somatisch versus beide) werden gevonden. Twee verzekeringsartsen gaven aan gemiddeld meer tijd aan het overleg kwijt te zijn (15,2 en 16,2 minuten) dan de twee anderen (9,0 en 9,5 minuten). Drie bedrijfsartsen overlegden geen eenjaar-verzuimers, maar wel 2-3 casussen op eigen initiatief. Kader 1 laat zien welke vragen er bij de bedrijfsartsen zijn.
Tabel 1 Kenmerken van cliënten, bedrijfsartsen en overleggen.
Psych, psychisch; som, somatisch; beide, psychisch en somatisch; ba, bedrijfsarts, va, verzekeringsarts; fte, fulltime-equivalent dienstverband; tel, telefonisch, arbo, bij de arbodienst; uwv, bij UWV; thuis: bij de verzekeringsarts thuis; sd, standaarddeviatie; min-max, minumum-maximum.
Gemiddelde
Sd
Min-max
Percentage
Cliënt (n=169)
Leeftijd
49,7
11,1
22-65
Geslacht
Man/vrouw
34% / 66%
Verzuimduur
(in maanden)
12,4
2,5
5-21
Klachten
psych/som/beide
33%/61%/6%
–
–
–
–
–
–
Bedrijfsarts (n=17)
Werkvorm
loondienst/zzp
53%/47%
Fte
0,87
0,2
0,5-1
Aantal werknemers
3380
1795
1200-6000
–
–
–
–
–
–
Overleg (n=169)
Duur (in minuten)
gemiddeld
11,9
6,1
1-35
verzekeringsarts 1
15,2
6,1
5-35
verzekeringsarts 2
16,2
5,0
8-25
verzekeringsarts 3
9,5
5,0
2-23
verzekeringsarts 4
9,0
4,7
1-20
Aantal casus/ba
6,3
4,8
1-23
Aantal casus/va
42,3
11,2
27-54
Vorm
tel/arbo/uwv/thuis
40%/48%/10%/2%
Indicatie
een jaar verzuim/initiatief ba
81%/19%
Verzuimduur
(in maanden)
Overleg een jaar ziek
12,4
1,8
10-21
Overleg op indicatie bedrijfsarts
12,1
4,5
5-22
Kader 1. Vragen die bedrijfsartsen hebben aan de verzekeringsarts in de 169 besproken casussen
Inzet spoor 2 (31%)
Geen benutbare mogelijkheden (10%)
Vastleggen belastbaarheid (8%)
Advies begeleiding/behandeling (7%)
Verkorte wachttijd WIA (7%)
Duurbelastbaarheid (4%)
Check visie verzekeringsarts (2%)
Anders (bv ziek/niet ziek, omgaan met sociale situatie cliënt) (6%)
Geen vragen (30%)
Ervaren nut
Voorafgaand aan het overleg werd door de bedrijfsartsen ingeschat dat het overleg in 59% van de casussen nuttig zal zijn, in 35% van de casussen dat het overleg alleen nuttig is ter bevestiging van de eigen visie en in 6% dat het geen nut zal hebben.
Achteraf vond 80% van de bedrijfsartsen en 71% van de verzekeringsartsen het overleg nuttig. Van deze bedrijfsartsen gaf 41% aan dat het nut ligt in het feit dat de regels en procedures nu duidelijker zijn, 30% dat er een check is op hun visie, 24% dat het nut ligt in het sparren over een casus en 5% gaf een andere reden aan. Dezelfde redenen werden door de verzekeringsartsen aangegeven en daarnaast gaven zij aan dat er meer begrip voor de bedrijfsarts ontstaat en dat door het overleg begeleiding en beoordeling meer op één lijn komen, hetgeen goed is voor de cliënt.
Wanneer de bedrijfsarts inschatte dat het overleg niet of nauwelijks nut zal hebben, blijken die overleggen in 63% van de gevallen achteraf toch nuttig te zijn. In de groep waarin de bedrijfsarts inschatte dat het overleg wel nut zal hebben, is dit 92%.
Adviezen en gevolgen
De verzekeringsartsen gaven in 46% van de overleggen advies over de begeleiding, in 24% advies over de belastbaarheid, in 5% over de behandeling, in 14% een ander advies en in 18% geen advies (meerdere adviezen mogelijk). In 3% van de overleggen had de verzekeringsarts meer expertise nodig van een arbeidsdeskundige, wetstechnicus of collega verzekeringsarts.
In 16% van de gevallen heeft het overleg geleid tot een wijziging van het beleid van de bedrijfsarts. In 54% van die gevallen werd de belastbaarheid van cliënt vastgelegd en spoor 2 ingezet; in 12% van de gevallen volgde een verwijzing of behandeladvies, in 12% werd beleid qua begeleiding duidelijker en in 22% van de gevallen veranderde het beleid op een andere manier. De beleidswijzigingen en aanpassingen van de belastbaarheid hebben volgens de artsen in 18% van de overleggen geleid tot gevolgen voor de re-integratie.
Tabel 2 laat zien wat de bedrijfsartsen bij de 169 casussen vinden van het nut en de (mogelijke) gevolgen van het BAVA-overleg.
Tabel 2 Het door de bedrijfsarts ingeschat nut voorafgaand aan het BAVA-overleg afgezet tegen het ingeschat nut in de praktijk en de (mogelijke) gevolgen van het overleg.
Als de bedrijfsarts inschat dat het overleg niet of nauwelijks nut heeft dan wordt in 8-10% van de gevallen het beleid wel gewijzigd, de belastbaarheid aangepast en zijn er re-integratiegevolgen. In 19% van de gevallen werd hierdoor mogelijk een loonsanctie voorkomen.
Als de bedrijfsarts inschat dat het overleg wel nut heeft dan wordt in 21-24% van de gevallen het beleid gewijzigd, de belastbaarheid aangepast en zijn er re-integratiegevolgen. De inschatting is dat dit in 35% van de gevallen een loonsanctie wordt voorkomen.
Leermomenten
Bij 60% van de overleggen gaf de bedrijfsarts aan dat er leermomenten zijn, waarbij met name meer duidelijkheid over de regels met betrekking tot beperken van duurbelastbaarheid, aanvragen van een deskundigenoordeel, verkorte wachttijd voor de WIA, geen benutbare mogelijkheden en inzet van spoor 2 (69%) genoemd werden. In 14% van de gevallen was het leermoment dat een goede onderbouwing met argumenten nodig is als wordt afgezien van de inzet van spoor 2 na een jaar ziekte en als de bedrijfsarts van oordeel is dat er geen benutbare mogelijkheden zijn of een beperkte duurbelastbaarheid. Een bedrijfsarts beschreef het als volgt: ‘Bijna altijd moet je aan het einde van een jaar ziekte een FML opstellen en spoor 2 onderzoeken ook als er marginale mogelijkheden zijn en als de therapie nog loopt (FML no matter what)’.
In 7% van de gevallen was het leerpunt dat meer handvatten worden verkregen voor het vastleggen van de belastbaarheid in een FML of een inzetbaarheidsprofiel (IZP) en in 10% van de gevallen was er een ander leermoment.
Bij 3% van de overleggen gaf de verzekeringsarts aan dat er leermomenten zijn, namelijk dat er meer inzicht en begrip voor de bedrijfsarts is en dat deze soms te maken heeft met lastige casuïstiek.
Gegevensverzameling op basis van de vragenlijsten achteraf
Na afloop van de pilot werd aan de deelnemende artsen een vragenlijst gestuurd. Alle vier verzekeringsartsen en 17 van de 27 bedrijfsartsen (63%) retourneerden de ingevulde vragenlijst.
Ervaren nut
Alle artsen vinden het overleg nuttig. Zowel bedrijfs- als verzekeringsartsen geven aan dat het overleg ertoe leidt dat bedrijfs- en verzekeringsarts meer op één lijn komen en dat loonacties waarschijnlijk voorkomen worden. Het overleg wordt niet nuttig geacht bij duidelijke ongecompliceerde ziektebeelden waarbij de re-integratie goed verloopt.
De bedrijfsartsen geven als gemiddelde tevredenheidscore 8.0 op een 10-puntsschaal (range 6.5- 9), de verzekeringsartsen 7.4 (range 7-8). De vier verzekeringsartsen vinden het overleg een plezierige taak. In kader 2 wordt aangegeven wat door de bedrijfsartsen met name nuttig wordt geacht.
Kader 2. Nut van het BAVA overleg volgens de bedrijfsartsen.
‘Sparren’ met name als er twijfel is over de begeleiding, inzet van interventies en stagnatie van de re-integratie.
Als de bedrijfsarts re-integratie belemmerende adviezen overweegt te geven (geen benutbare mogelijkheden, forse (uren)beperkingen).
Bij complexe problemen zoals moeilijk objectiveerbare klachten en de combinatie ziekte en sociale problematiek.
Bij twijfel hoe de belastbaarheid vast te leggen.
Bij twijfel over het opstarten van spoor 2.
Bij twijfel over de inzet van formele stappen zoals aanvraag van een deskundigenoordeel of verkorte wachttijd WIA.
75% van de verzekeringsartsen en 94% van de bedrijfsartsen denkt dat het overleg soms een deskundigenoordeel kan vervangen. Verder denken de artsen dat het overleg soms (50% van verzekeringsartsen en 81% van de bedrijfsartsen) tot meestal (25% van de verzekeringsartsen en 19% van de bedrijfsartsen) een loonsanctie kan voorkomen. Ook denken de artsen dat het overleg soms (100% van de verzekeringsartsen en 56% van de bedrijfsartsen) tot meestal (25% van de bedrijfsartsen) de re-integratie van cliënten bevordert.
Doel
Als belangrijkste doel van het BAVA-overleg geven zowel de bedrijfs- als verzekeringsartsen aan dat het re-integratietraject voor de cliënt zo goed mogelijk en gestroomlijnd verloopt zonder discrepantie tussen re-integratie traject en de WIA-claimbeoordeling. Een bedrijfsarts omschreef het doel als volgt: ‘Het doel is bij complexe casuïstiek met aanzienlijke kans op instroom in de WIA tijdig met elkaar van gedachten wisselen over de vormgeving van de verzuimbegeleiding, inzet van tweede spoor en interventies die nodig zijn om de belastbaarheid te optimaliseren om zo onnodige instroom in de WIA te voorkomen. Het is vooral van belang dat de bedrijfs- en verzekeringsarts ten tijde van de WIA-beoordeling op dezelfde wijze de belastbaarheid beoordelen. Het mag niet zo zijn dat verschil van inzicht pas bij de keuring wordt vastgesteld’.
Verder wordt door bedrijfsartsen aangegeven dat het doel mede is loonsancties te voorkomen en dat duidelijk wordt of een aanvraag verkorte wachttijd WIA of een deskundigenoordeel zinvol is.
Alle bedrijfs- en verzekeringsartsen zijn het er over eens dat dit doel door het overleg wordt gehaald.
Acceptabel
De vier verzekeringsartsen en 82% van de bedrijfsartsen geven aan dat het overleg alleen nuttig is op indicatie van de bedrijfsarts. Alle verzekeringsartsen en 88% van de bedrijfsartsen vinden telefonisch overleg de meest efficiënte overlegvorm en ze geven aan dat dit goed inpasbaar is in de organisatie van hun werk.
Focusgroep
Drie verzekeringsartsen en elf bedrijfsartsen namen deel aan de bijeenkomst. De bedrijfsartsen gaven aan dat niet alle eenjaar-verzuimers zijn besproken omdat niet alle bedrijfsartsen duidelijk was dat dit de bedoeling was of omdat alleen eenjaar-verzuimers die in de onderzoeksperiode op het spreekuur waren ingepland, werden gemeld voor de pilot.
Belangrijke leerpunten voor de bedrijfsarts waren: consequent de belastbaarheid vastleggen bij het eerste jaar, beter weten waar je op moet letten bij het invullen van het IZP, de regels rondom aanvraag verkorte WIA en inzetten 2e spoor zijn duidelijker en het feit dat beperkingen in duurbelastbaarheid moeten worden beargumenteerd.
De artsen achtten het BAVA-overleg alleen nuttig op indicatie van de bedrijfsarts tijdens de hele ziekteperiode (dus niet alleen rondom een jaar arbeidsongeschiktheid). Na afloop van de pilot gaven alle deelnemende artsen aan graag een voortzetting van het overleg te willen.
Beschouwing
Antwoord op de onderzoeksvragen
Voor wat betreft de haalbaarheid van het BAVA-overleg:
1.
Bedrijfs- en verzekeringsartsen zijn tevreden over het overleg.
2.
Gemiddeld duurt het overleg 12 minuten per casus. De meeste artsen achten een dergelijke tijdsbesteding acceptabel voor een overleg op indicatie van de bedrijfsarts.
3.
In de pilot was het overleg op indicatie van de bedrijfsarts van vroeg (vanaf 5e maand) tot laat (22e maand) in de eerste twee verzuimjaren.
4.
De verzekeringsartsen geven advies over de begeleiding (46%), de belastbaarheid (24%), de behandeling (5%) en in 14% een ander advies.
5.
De bedrijfsartsen vinden het overleg nuttig, met name omdat de regels duidelijker worden en de bedrijfsarts kan sparren over een casus. Tevens komen begeleiding en beoordeling meer op een lijn en denken de artsen dat het overleg de re-integratie van cliënten bevordert.
6.
Het overleg wordt niet nuttig geacht bij ongecompliceerde ziektebeelden waarbij de re-integratie goed verloopt.
7.
De verzekeringsarts kan zelf nagenoeg alle vragen van de bedrijfsarts beantwoorden.
8.
Het doel van het BAVA-overleg is volgens de artsen dat het re-integratie traject voor de cliënt zo goed mogelijk verloopt zonder discrepantie tussen re-integratie traject en de WIA claimbeoordeling. Alle bedrijfs- en verzekeringsartsen zijn het er over eens dat dit doel door het overleg wordt gehaald.
Voor wat betreft veranderingen en gevolgen door het BAVA-overleg:
9.
Het overleg heeft in 16% van de gevallen geleid tot een ander beleid en in 17% tot aanpassing van het belastbaarheidsoordeel.
10.
Het overleg had in 18% van de gevallen gevolgen voor de re-integratie, dit betreft met name het vastleggen van de belastbaarheid en vervolgens inzetten van spoor 2.
11.
De inschatting is dat het overleg mogelijk loonsancties en aanvragen van deskundigenoordelen en WIA heeft voorkomen (resp. 29%, 10% en 11% van de overleggen).
12.
De bedrijfsarts schat niet altijd goed in of overleg met de verzekeringsarts nuttig is. Als de bedrijfsarts inschat dat een overleg geen nut zal hebben, dan voorkomt het overleg in 19% van de gevallen toch mogelijk een loonsanctie.
Interpretatie
Uit deze pilot blijkt dat deelnemende bedrijfs- en verzekeringsartsen het BAVA-overleg als zinvol ervaren en dat het overleg in de praktijk goed in te passen is qua tijdsduur en vorm. Dit blijkt ook uit het feit dat alle deelnemende artsen het overleg graag willen continueren en de verzekeringsartsen het een plezierige taak vinden. Groot voordeel van het overleg is dat de begeleiding in de eerste twee jaar verzuim beter aansluit bij de claimbeoordeling voor de WIA, wat goed is voor de verzuimende werknemer. Omdat de verzekeringsarts de regels die er zijn kan toelichten en de bedrijfsarts kan sparren met een collega bij complexe problematiek, is de kans kleiner dat er bij de claimbeoordeling een andere visie op beoordeling en begeleiding bestaat.
Bij de toetsing van het re-integratieverslag en de beoordeling van de belastbaarheid speelt de regelgeving een belangrijke rol. Een verzekeringsarts is goed op de hoogte van deze regels omdat hij er dagelijks mee te maken heeft. Het grootste deel van de cliënten die de bedrijfsarts ziet, herstelt in de eerste twee jaar, een bedrijfsarts heeft daarom minder ervaring met cliënten die langdurig verzuimen. Daardoor is er ook minder ervaring dan een verzekeringsarts met de toepassing van de regelgeving. Uit deze pilot blijkt dat met name de regelgeving met betrekking tot inzet van spoor 2, het stellen van geen benutbare mogelijkheden op medische gronden en vastleggen van belastbaarheid leerpunten zijn. Meer voorlichting en nascholing wat betreft die regelgeving lijkt daarom zinvol.
Bedrijfsartsen geven aan dat overleg met een verzekeringsarts alleen nuttig is als een bedrijfsarts dit geïndiceerd acht. In de praktijk blijkt echter dat overleg van eenjaar-verzuimers in 63% van de gevallen ook nuttig gevonden wordt als vooraf ingeschat wordt dat overleg niet nuttig is. De bedrijfsartsen schatten zelfs in dat in 29% van die gevallen mogelijk een loonsanctie kan worden voorkomen. Dit pleit ervoor om wel alle eenjaar-verzuimers te overleggen en niet alleen gevallen op indicatie van de bedrijfsarts. Daartegen pleit dat verwacht kan worden dat de bedrijfsartsen door deze pilot beter op de hoogte zijn van de regelgeving waardoor beter ingeschat kan worden wanneer een overleg nut heeft. De overgrote meerderheid van de artsen acht een BAVA-overleg daarom alleen nuttig op indicatie van de bedrijfsarts.
Sterke en zwakke punten
Sterk punt van dit onderzoek is dat, voor zover wij weten, voor het eerst de praktische haalbaarheid en het nut van een overleg tussen bedrijfs- en verzekeringsarts is onderzocht. Dit is temeer van belang gezien het voornemen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om het oordeel van de bedrijfsarts over de belastbaarheid leidend te laten zijn in de beoordeling van de re-integratie-inspanningen.
Aan het onderzoek namen zowel zzp’ers als bedrijfsartsen in loondienst deel zodat de resultaten zijn gebaseerd op de ervaringen van een brede groep bedrijfsartsen.
Beperkingen van dit onderzoek zijn dat een aantal bedrijfsartsen aangeeft dat niet alle eenjaar-verzuimers zijn besproken waardoor een selectie van de meer complexe casus kan zijn opgetreden. Verder hebben aan de pilot alleen bedrijfsartsen meegedaan die zichzelf vrijwillig hebben opgegeven, dit was minder dan de helft van de potentiele groep. Dit kan hebben geleid tot selectie van artsen die positief staan ten opzichte van een dergelijk overleg.
Aanbevelingen voor de praktijk
Gezien de positieve bevindingen in deze pilot ligt het landelijk invoeren van de mogelijkheid tot een BAVA-overleg voor de hand. Uit eerder onderzoek naar samenwerking in de keten blijkt dat een gestructureerd periodiek overleg kan bijdragen aan een goede samenwerking tussen professionals.7 Er blijkt behoefte aan overleg te bestaan bij de bedrijfsartsen, verzekeringsartsen vinden het een nuttige en plezierige taak, de verzuimende werknemer heeft er baat bij om na twee jaar verzuim niet voor een dichte WIA-poort te staan en voor de werkgever kan een loonsanctie worden voorkomen.
Conclusie
Uit deze pilot blijkt dat overleg tussen bedrijfs- en verzekeringsarts zinvol wordt geacht en in de praktijk goed in te passen valt. De bedrijfsartsen schatten in dat in 29% van de gevallen het overleg een loonsanctie kan voorkomen. Verder geven ze aan dat het nut ligt in het feit dat de regels en procedures nu duidelijker zijn, dat er een check op hun visie is en ze kunnen sparren over een casus. Tevens geven de artsen aan dat de begeleiding in de eerste twee jaar verzuim beter aansluit bij de claimbeoordeling voor de WIA, wat in het voordeel is van de verzuimende werknemer. Daarom luidt ook het advies om het BAVA-overleg op indicatie van de bedrijfsarts landelijk in te voeren.
Aandachtspunten:
Overleg tussen bedrijfs- en verzekeringsarts duurt gemiddeld 12 minuten per casus en wordt nuttig gevonden door zowel bedrijfs- als verzekeringsartsen.
In ongeveer een op de vijf casusoverleggen wijzigt de bedrijfsarts het beleid en wordt mogelijk een loonsanctie voorkomen.
Belangrijkste doel van het BAVA-overleg is volgens de artsen dat het re-integratietraject voor de cliënt zo goed mogelijk verloopt zonder discrepantie tussen re-integratietraject en de WIA-claimbeoordeling.
Samenvatting
In het eerste deel van dit artikel beschreven we de onderzoeksopzet van de BAVA-pilot, een pilotonderzoek naar enerzijds het nut en de haalbaarheid van overleg tussen bedrijfs- en verzekeringsarts en naar anderzijds de gevolgen en veranderingen door het overleg. Dit tweede deel beschrijft de resultaten waarin twaalf vragen worden beantwoord. Uit deze pilot blijkt dat overleg tussen bedrijfs- en verzekeringsarts zinvol wordt geacht en in de praktijk goed in te passen valt. De bedrijfsartsen geven aan dat het nut ligt in het feit dat de regels en procedures nu duidelijker zijn, dat er een check op hun visie is en ze kunnen sparren over een casus.
Tevens geven de artsen aan dat de begeleiding in de eerste twee jaar verzuim beter aansluit bij de claimbeoordeling voor de WIA, wat in het voordeel is van de verzuimende werknemer. Het overleg had in 18% van de gevallen gevolgen voor de re-integratie en heeft naar schatting in 29 % van de gevallen loonsancties en daarnaast ook deskundigenoordelen en WIA-aanvragen voorkomen. Geadviseerd wordt de mogelijkheid tot BAVA-overleg op indicatie van de bedrijfsarts landelijk in te voeren.
Literatuur
1.
Koster G, Sorgdrager B. Beoordelen doe je samen. Tijdschr Bedrijfs-Verzekeringsgeneeskunde 2016;24:306-7.
Haentjens, M. Verzekeringsarts moet poortwachter van sociale zekerheid blijven (en reacties daarop). Tijdschr Bedrijfs-Verzekeringsgeneeskunde 2019;27:5-9.
5.
Spanjer J, Abma FI, Benus K. Overleg tussen bedrijfs- en verzekeringsarts: onderzoeksopzet van de BAVA-pilot. Tijdschr Bedrijfs-Verzekeringsgeneeskunde 2020;28:64-67.
6.
Bowen DJ, Kreuter M, Spring B, Cofta-Woerpel L, Linnan L, Weiner D, et al. How we design feasibility studies. Am J Prev Med. 2009; 36: 452-457.
7.
Holwerda A, Fokkens A, Engbers C, Brouwer S. Samenwerking tussen GGZ en UWV gericht op re-integratie van mensen met een matige tot ernstige psychische stoornis. Tijdschr Bedrijfs-Verzekeringsgeneeskunde 2015;23:350-355.