Kristel Weerdesteijn is in het vak van verzekeringsarts gerold. ‘Ik kom uit het ziekenhuis, maar was daar niet op mijn plek,’ vertelt ze. ‘Bij het UWV zochten ze mensen om medische beoordelingen te doen.’ Ze bleek het een mooi vakgebied te vinden. ‘De combinatie van verschillende soorten ziekten en wet- en regelgeving is erg interessant.’
Daarnaast is ze een promotieonderzoek gestart naar werknemers die verzuimen vanwege langdurig subjectieve gezondheidsklachten. Het proefschrift dat daar het resultaat van is, verdedigt ze komende donderdag aan de Vrije Universiteit Amsterdam. 15 tot 20 procent van het verzuim is gebaseerd op wat vaak SOLK wordt genoemd: somatisch onverklaarde lichamelijke klachten. ‘Over de term SOLK is best veel discussie, omdat steeds meer onderzoek zich richt op dat het niet onverklaarbaar is, maar dat er bij onderzoeken geen afwijkingen gevonden konden worden,’ zegt ze. ‘Dat is iets anders.’
Consensus
Voor een groot deel van deze werkenden met SOLK duurt het verzuim langdurig, meer dan een jaar. ‘Patiënten ervaren echt klachten. Zij voelen zich vaak niet begrepen als een arts voor hun klachten geen of onvoldoende een lichamelijke oorzaak kan vinden.. Dit onderzoek laat zien dat dit meer een ervaring is dan dat het uit onderzoek blijkt.’ Voor haar promotieonderzoek benaderde Weerdesteijn artsen met verschillende specialismen, waaronder natuurlijk bedrijfs- en verzekeringsartsen, maar ook huisartsen, revalidatieartsen en psychiaters. Ze vroeg hen naar casussen te kijken en ze te beoordelen. ‘We hebben deze artsen gevraagd of ze de FML per casus wilden invullen. De FML is een digitale lijst waarop artsen de beoordeling van de functionele mogelijkheden van een zieke werkende invullen. Als er meer dan 75 procent overeenstemming was op een item van de FML, dan was er consensus en werd het item op de FML aangenomen.’ De items op de FML waarover geen consensus was, werd in de volgende ronde meegenomen met de opmerkingen erbij die de artsen hadden. Uit het onderzoek bleek dat de artsen uiteindelijk goed met elkaar overeen konden komen wat de beperkingen waren, vertelt ze. ‘Wel is een van mijn conclusies dat er best veel discussie is over de urenbeperking.’
Ook bleek uit een vergelijking met vragenlijsten die patiënten zelf hadden ingevuld en de FML die verzekeringsartsen hadden ingevuld dat de conclusies van artsen redelijk goed overeenkomen met wat patiënten zelf op een vragenlijst invullen. ‘Dat nemen ze echt mee in de beoordeling,’ zegt Weerdesteijn. Het verschil tussen bedrijfs- en verzekeringsartsen werd ook zichtbaar, bedrijfsartsen vinden iemand iets sneller arbeidsongeschikt dan verzekeringsartsen.
Vervolgstap
In een vervolgonderzoek heeft Weerdesteijn mensen gevolgd die een WIA aanvroegen na twee jaar niet werken. ‘We vroegen ons af wie naar het werk is teruggekeerd en wie arbeidsongeschikt is gebleven,’ zegt ze. ‘Je ziet heel erg dat het wel of niet hebben van een WIA uitkering, de eigen ervaren mentale gezondheid en de eigen ingeschatte mogelijkheden sterk van belang zijn in het wel of niet terugkeren naar werk en dan ook aan het werk blijven. De verzekeringsarts heeft nog onvoldoende mogelijkheid om dat mee te nemen in de beoordeling.’
Daar zit dan ook haar advies, stelt ze. ‘We moeten toch kijken of we het beoordelingsstelsel op een andere manier kunnen indelen. Het is belangrijk om meer rekening te kunnen houden met wat de klant echt nodig heeft.’ De uitkering moet een ondersteuning zijn, geen doel op zich. ‘Dat geldt voor alle soorten klachten.’ Mensen willen namelijk gewoon werken. ‘Het is geen onwil, vaker hebben ze alleen het gevoel dat ze worden overschat.’
Dat anders indelen zou inhouden dat het psychosociale aspect meer kan worden meegenomen en dat advies van andere specialisten meer in het systeem komt te zitten. ‘Adviezen over participatie en re-integratie zijn ook heel belangrijk op psychosociaal gebied, daar kunnen we ook meer mee doen,’ stelt ze.
Tool
Aanvankelijk was het doel om een tool te maken die direct geïmplementeerd kon worden. Naarmate het onderzoek vorderde, werd dat idee omgezet naar een checklist die gebruikt kan worden in onderwijs en nascholing om nieuwe artsen te leren waar ze voornamelijk naar moeten kijken. ‘De checklist kwam tot stand uit het eerstgenoemde onderzoek met artsen van verschillende specialismen,’ vertelt ze. ‘De items uit de FML waarover consensus was, hebben we opgenomen.’
‘Als we deze lijst echt moeten implementeren, moeten we er nog meer aan werken,’ stelt ze. Het is op dit moment dus meer een leidraad en houvast voor opleiden. ‘Zodat je kunt opzoeken: wat vinden andere artsen en waar moet ik aan denken bij bepaalde casuïstiek?’