Meneer A komt per september 2022 in dienst voor functie B. In november valt hij uit, naar zijn zeggen met Covid. Als de bedrijfsarts hem op 12 december op consult ziet blijkt niet de Covid, maar een slaapprobleem het euvel om te hervatten. Hij slaapt ’s nachts haast niet en compenseert dat overdag. Meneer is doorverwezen naar de neuroloog. Gezien de energetische beperkingen acht de bedrijfsarts hem op dat moment niet inzetbaar. Overigens zegt hij gesolliciteerd te hebben op een andere functie binnen het bedrijf en te zijn aangenomen per 1 januari.
DSPD?
Op 23 januari ziet de bedrijfsarts hem opnieuw. De klachten houden onverminderd aan. Naar zeggen van de neuroloog (citaat) zou er sprake zijn van een chronische neurologische aandoening met een lange hersteltijd en geen vooruitzicht in werkzaamheden in de nieuwe functie. De bedrijfsarts adviseert de werkgever om de overgang naar de nieuwe functie C nog even aan te houden in afwachting van de medische informatie van de neuroloog.
De bedrijfsarts ontvangt een kopie van de brief aan de huisarts met als kern dat er anamnestisch toch mogelijk sprake zou kunnen zijn van DSPD. Opgezocht blijkt het te gaan om een delayed sleep phase disorder. De diagnose is echter niet bevestigd. Over de consequenties voor het dagelijks functioneren wordt evenmin gerept. De behandeling bestaat uit een lage dosering melatonine om te kijken of het slaap-waakpatroon doorbroken kan worden.
Onbevredigd door deze informatie neemt de bedrijfsarts telefonisch contact op met de neuroloog. Ja, de diagnose is niet definitief. Het zou kunnen gaan om een DSPD. Dat vraagt echter om onderzoek in een slaapcentrum en de indicatie daarvoor ontbreekt nu.
Een slim plan
Samen met de neuroloog stelt de bedrijfsarts een plan van aanpak op: acht uur per dag werken, overdag, boven de sterkte, rekening houdend met zijn verminderde concentratie onder de voorwaarde dat hij een slaapdagboek bijhoudt. Na ongeveer twee maanden moet dan duidelijk worden of aanvullend onderzoek nodig is op DSPD en kan eventueel een gerichte behandeling (gericht op herstel van het bioritme) worden ingezet.
Op 12 april bespreekt de bedrijfsarts deze aanpak met meneer A. Hij is het er niet mee eens en acht zichzelf niet in staat om te werken. Hij wil niet re-integreren in werk dat passend is gemaakt door hem boven de sterkte te laten werken. Door het permanente toezicht door een collega is rekening gehouden met de eventuele verminderde concentratie. De werkgever neemt het advies over en zoekt contact met meneer om de re-integratie te starten.
Onbereikbaar
Meneer blijkt onbereikbaar en reageert niet op telefoontjes of mails. Ook op de aankondiging van een loonstop reageert hij niet. Op 12 mei reageert meneer A per mail. Vervolgens reageert hij niet op uitnodigingen voor een consult op 26 mei, 12 en 19 juni. Naar zijn zeggen was zijn zakelijke email geblokkeerd van medio mei tot begin juni, zo noteert de arbeidsdeskundige van het UWV later in zijn rapport.
De werkgever vraagt een DO waarbij deze, gevraagd door het UWV, beaamt dat het (uiteindelijke) doel is om tot ontslag over te gaan. De primaire vraagstelling voor het DO is of de werknemer voldoende meewerkt aan zijn re-integratie.
De arbeidsdeskundige (AD) van het UWV constateert dat, hoewel het beter had gemoeten, betrokkene zich niet volledig onttrekt aan contact met de werkgever. So far so good.
Belasting en belastbaarheid in het geding
Maar vervolgens doet de arbeidsdeskundige opmerkelijke uitspraken over het re-integratieadvies van de bedrijfsarts. In eerste instantie zegt de AD in zijn informatievergaring: ‘Verder spreek ik uit dat ik het re-integratieidee om betrokkene fulltime te laten werken, als tweede man, om te bezien hoe hij hierop qua klachten reageert en zo een uitspraak doet over zijn belastbaarheid voor werk, opmerkelijk is. Mijns inziens stelt de bedrijfsarts de belastbaarheid vast, waarna bekeken kan worden welke werkzaamheden passend zijn’.
De arbeidsdeskundige maakt dan de volgende afweging. Op 12 april (de dag van het re-integratieadvies van de bedrijfsarts) zegt de bedrijfsarts de belastbaarheid moeilijk exact te kunnen vaststellen. Wel geeft de bedrijfsarts beperkingen aan in het functioneren, met name in het vasthouden van de aandacht.
Van de werkgever ontvangt de arbeidsdeskundige een functieomschrijving van het werk, maar volgens de arbeidsdeskundige is daarmee de belasting van het werk onduidelijk. Aan de andere kant wordt uit het DO verslag ook niet duidelijk of de arbeidsdeskundige heeft gevraagd om de belasting van de functie.
‘Is de bedrijfsarts [hiermee] een verlengde uitvoerder geworden van de verzekeringsmaatschappij?’
Omdat belasting en belastbaarheid voor deze arbeidsdeskundige niet duidelijk zijn acht de AD het niet redelijk of billijk om van de werknemer te verwachten dat hij gaat werken. Daarmee stelt de AD de inspanningen van meneer A niet als onvoldoende.
Re-integreren is meer dan een IZP
Deze casus roept tal van vragen op.
Sinds wanneer oordeelt het UWV dat het werk van de bedrijfsarts niet verder gaat dan het vaststellen van de belastbaarheid? Is de bedrijfsarts daarmee een verlengde uitvoerder geworden van de verzekeringsmaatschappij? Dit doet sterk denken aan de STER-reclame waarbij een jong stel beteuterd naar het ophangsysteem van hun breed-beeldTV kijken, die echter is verdwenen en de verzekeringsmaatschappij vraagt te kunnen bewijzen dat hier een TV hing.
Sinds wanneer is re-integratie uitsluitend gebaseerd op het afwegingssysteem belasting-belastbaarheid met een IZP als onderligger? Hieraan ligt de vooronderstelling ten grondslag dat dit door UWV en diens voorgangers ontwikkelde systeem op ieder moment van een verzuim-episode functioneert net als voor de afschatting van de resterende capaciteit na twee jaar verzuim. Dit systeem van belasting en belastbaarheid weerspiegelt een quasi objectiviteit die niet van toepassing is op alle methodieken die worden gebruikt voor de re-integratie. Het is het verkeerde instrument op het verkeerde moment. Dat is precies ook de reden dat bedrijfsarts geen klassieke FML opstelt, maar een beschrijving maakt van de beperkingen en een advies over eventuele voorwaarden voor terugkeer naar werk.
Passend werk
Sinds wanneer oordeelt de arbeidsdeskundige zonder overleg met de verzekeringsarts of zonder vragen om verdere toelichting aan de betrokken bedrijfsarts over de onderbouwing van diens advies? Het gaat in deze casus om de vraag of de medewerker voldoende meewerkt aan zijn terugkeer. Blijkbaar moet dan voor de werknemer duidelijk zijn wat de belasting (lees passendheid) van het werk is. Juist omdat dit voor betrokkene nog niet duidelijk is, luidt het advies van de bedrijfsarts om boven de sterkte, dus zonder loonvormende arbeid te re-integreren. Of meent deze arbeidsdeskundige dat acht uur aanwezigheid op het werk niet passend zou zijn.
Op z’n zachtst gezegd bijzonder is het dat de AD zich een oordeel aanmeet over de ‘intentie van de bedrijfsarts om het effect van het werk op zijn klachten te kunnen beoordelen’. De AD gaat hier op de stoel van de bedrijfsarts zitten. Hij of zij is blijkbaar van mening dat als het effect van het werk op de ontwikkeling van de arbeidsgeschiktheid onbekend of onduidelijk is, de werknemer het voordeel van de twijfel moet krijgen en dus niet inzetbaar geacht kan worden. De arbeidsdeskundige legt daarmee een bom onder het principe van tijdcontingent re-integreren.
Tegen een DO kan geen bezwaar worden gemaakt, daarom deze noodkreet. Als het UWV werkelijk van mening is dat de bedrijfsarts in het kader van WvP een uitvoerende verzekeringsgeneeskundige taak heeft, ontraad ik iedere arts het vak van bedrijfsarts. Of misschien kan ik me in deze beter beperken tot schoenmaker, blijf bij je leest.
Hans Dam, bedrijfsarts