Van de vier in de Arbowet genoemde kerndisciplines zijn de bedrijfsartsen de eerste beroepsgroep die een eigen beroepsvereniging heeft opgericht.
De huidige Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde komt voort uit de Algemene Nederlandsche Vereniging voor Sociale Geneeskunde (ANVSG). De ANVSG is in 1930 opgericht en heeft als doel het bevorderen van belangen, de studie en de ontwikkeling der sociale geneeskunde en sociale hygiëne in de ruimste zin. De oorsprong van de ANVSG ligt in de jeugdgezondheidszorg. Al spoedig worden andere deelspecialismen opgenomen in aparte secties. G.C.E. Burger, die in 1928 bij Philips Gloeilampenfabrieken te Eindhoven als fabrieksarts is aangesteld [zie Luik Philips Medische Dienst], wordt in juli 1931 lid van de ANVSG. Op 7 mei 1932 besluit de ledenvergadering om de vereniging te laten bestaan uit drie secties, te weten: 1, schoolgeneeskunde, 2, sociale verzekering en geneeskundige controle, en 3, epidemiologie en bestrijding van besmettelijke volksziekten.
Profilering tijdens de oorlog niet opportuun
In april 1943 doet de beherend redacteur van het Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde, C.J. Brenkman, een oproep in het Tijdschrift. Brenkman acht een aparte sectie nodig om structuur te brengen in de chaotische taferelen bij de ziektewetcontrole. Een maand later stelt H.H. Funke – voormalig ziektewetcontrole-arts, maar inmiddels fabrieksarts van de Nederlandsche Vliegtuigfabriek Fokker – in een ingezonden brief voor om binnen ANVSG-verband een sectie voor fabrieksartsen op te richten. Het is Burger die hier ingrijpt en op de rem trapt. Hij blokkeert het proces en heeft daar een duidelijk strategische reden voor. Bij zijn terugblik tijdens het jubileumcongres van de NVAB in 1971 wordt Burger gevraagd waarom de beroepsvereniging voor bedrijfsartsen zo laat, dat wil zeggen pas na de oorlog, is ontstaan. Zijn antwoord luidt als volgt:
‘Een groter ontplooiing van de bedrijfsgeneeskunde werd door mij op dat moment niet opportuun geacht en activiteiten tot het vormen van een organisatorisch verband van bedrijfsartsen werd voor het ogenblik met klem afgeraden, op grond van de wetenschap dat de bedrijfsartsen in Duitsland een aangrijpingspunt in het politieke vlak waren, met het doel de (oorlogs)productie op peil te houden en te bevorderen. Dit waren doorslaggevende argumenten om op dit gebied elke activiteit uit te stellen tot na de oorlog.’
Dit is een duidelijke toespeling op de barre werksituatie voor bedrijfsartsen in de Duitse oorlogsindustrie die, naarmate de oorlog voortduurt, steeds extremer wordt. Bedrijfsgeneeskunde is daar productiegeneeskunde geworden, en bedrijfsartsen zijn er niet langer voor de verbetering van de gezondheid, maar voor het opvoeren van de prestatie van de arbeiders (Leistungsärzte).
Plannen voor een eigen sectie
De Tweede Wereldoorlog is nog maar net afgelopen als G. Sissingh, bedrijfsarts van de scheepswerf ‘De Schelde’ te Vlissingen, in september 1945 opnieuw voorstelt een verenigingsverband van bedrijfsartsen op te richten. Sissingh schrijft in zijn ingezonden brief:
‘Voor 1940 waren er slechts weinige fabrieken in Nederland overgegaan tot het benoemen van een bedrijfsarts. In de jaren 1940-1945 zijn er echter vele bedrijven, misschien door de drang der omstandigheden, toe besloten om een arts aan te stellen. De werkzaamheden van deze bedrijfsartsen zijn dikwijls zeer verschillend. De een moet zich speciaal toeleggen op ongevallengeneeskunde, terwijl een ander uitsluitend controleerend werk moet verrichten. Een derde is belast met sociaal hygiënisch werk. Meermalen bestaat de arbeid van den fabrieksarts uit één of meer combinaties van bovengenoemde werkzaamheden. De meeste nieuw benoemde artsen zijn uit de algemeene praktijk op het fabrieksterrein terechtgekomen, zonder dat zij zich speciaal op hun nieuwe werkkring hebben toegelegd. Het lijkt mij daarom zeer gewenscht, dat er een nieuwe sectie van fabrieksartsen wordt opgericht als onderdeel van de Alg. Ned. Ver. Voor Sociale Geneeskunde.’
In februari 1946 roept ook Burger op tot het oprichten van een verenigingsverband van bedrijfsartsen in zijn artikel in het TSG. De organisatie van de bedrijfsgeneeskundige zorg moet op korte termijn ter hand worden genomen. Burger pleit voor districtsgewijze gezondheidszorg, maar blijkt een tegenstander van volledige overheidsbemoeienis. Een bedrijfsgeneeskundige dienst kan volgens hem geen uitvoerende onderafdeling zijn van een door de overheid aangestuurde districtsgezondheidsdienst, omdat hierdoor de invloed van de werkgevers niet mogelijk zou zijn. Er moet ruimte blijven voor het particulier initiatief, dat zich overigens al bewezen heeft. De eerste prioriteit heeft nu echter het organiseren van de bedrijfsartsen. Zij moeten zich aansluiten bij het al bestaande verband van beroepsbeoefenaren in de sociale geneeskunde. Burger:
‘Moge het bestuur van de A.N.V. voor Sociale Geneeskunde deze oproep verstaan en het mogelijk maken, dat, in het groote verband, de arbeidsgeneeskundigen in Nederland zich verzamelen voor opbouw en strijd.’
Sectie voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde
Op 11 mei 1946 wordt op de algemene vergadering van de ANVSG in het Anatomisch Laboratorium van de Rijksuniversiteit te Utrecht besloten tot de oprichting van een Sectie voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde als vierde sectie binnen de ANVSG. Overigens biedt de sectie niet alleen onderdak aan uitvoerend bedrijfsartsen, maar ook aan deskundigen die in onderzoek, handhaving en controle werkzaam zijn, al dan niet van medische huize. Burger wordt voorzitter van de sectie, en Sissingh secretaris.
Al dadelijk ontwikkelt zich een vast stramien voor de vergaderingen van de nieuwe Sectie. Na de ochtendvergadering, waarin beleidsmatige zaken aan de orde komen en theoretische voordrachten worden gehouden, wordt de middag gewijd aan bedrijfsbezoek. Enkele voorbeelden hiervan zijn: zwaar lichamelijk werk (in de Rotterdamse haven, 1946), vermoeidheid (bij de KLM, 1949), byssinose (bij de bedrijfsgeneeskundige dienst Almelo, 1951) en het werk in de walvisvaart, met een bezoek aan de walvisvaarder ‘Willem Barentsz’ (1951). Bijeenkomsten van meer theoretische aard zijn er ook: de geschiktheid tot werken (samen met controlerend artsen, 1948), de samenwerking met psychologen bij bedrijfskeuringen (samen met het Nederlands Instituut van Praktizerende Psychologen, 1951) en het herkennen en oplossen van psychische moeilijkheden in het bedrijf (eveneens met het NIPP, 1952).
De bedrijfsartsensectie stelt zich van meet af aan niet afzijdig op. Tot in 1949 vinden naast de eigen vergaderingen gezamenlijke bijeenkomsten plaats met de Sectie voor sociale verzekering en geneeskundige controle.
Plaatsbepaling voor de bedrijfsgeneeskunde
De nieuwe Sectie stelt direct een werkcommissie in om invulling te geven aan een beleidsagenda. De werkcommissie komt in 1947 tot de volgende plaatsbepaling voor de bedrijfsgeneeskunde:
‘De bedrijfsgeneeskunde houdt zich voornamelijk bezig met het voorkomen van ziekten en het bevorderen der gezondheid in de bedrijven. Zij werkt zoowel op het gebied der preventieve geneeskunde als op dat der hygiëne. Op het gebied der curatieve geneeskunde beperkt zij zich in den regel tot de organisatie van de hulpverleening bij ongevallen en wat daarmede samenhangt. Dit omvat de opleiding, oefening en organisatie van de E.H.B.O.-ploegen en de geneeskundige hulpverleening.
Een belangrijke taak heeft de bedrijfsgeneeskunde te verrichten op organisatorisch en administratief gebied en als zoodanig behoort zij tot de sociale geneeskunde. De bedrijfsgeneeskunde houdt zich hierbij niet alleen bezig met de milieufactoren, welke tijdens het verrichten van den beroepsarbeid inwerken. Zeer zeker behoort ook tot haar taak het nemen van al die maatregelen, welke de gezondheidstoestand van den werkenden mensch kunnen bevorderen. Men bedenke, dat de levensgewoonten en levensomstandigheden vaak in hooge mate aan den aard van het beroep zijn gebonden.’
Samengevat: de bedrijfsgezondheidszorg rekent de gehele taak van de sociale geneeskunde, voorzover deze valt binnen de arbeidspopulatie, tot haar domein. Opmerkelijk is dat het modern klinkende begrip ‘levensgewoonten’ in de plaatsbepaling is opgenomen.
Zelfstandige vereniging
De stap naar volledige verzelfstandiging wordt enkele jaren later gezet. De Sectie Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde vergadert op 24 oktober 1953 over de concept-statuten van de op te richten Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde, destijds afgekort als N.V.v.A.B.
De nieuwe vereniging is op harmonieuze wijze binnen het ANVSG-kader ontstaan. Al vanaf de oprichting van de ANVSG is in de statuten vastgelegd dat een Sectie zich als een vereniging met eigen rechtspersoon kan constitueren. In een dergelijk geval behoeven de statuten van zo’n vereniging de voorafgaande goedkeuring van de algemene vergadering van de ANVSG. Uit de toelichting vanwege de N.V.v.A.B. kan worden afgeleid dat men in nauwe harmonie met elkaar wil blijven optrekken.
De onderlinge verwevenheid wordt verder vastgelegd in de bepaling dat ieder lid van de N.V.v.A.B. ook lid dient te zijn van de ANVSG, dat wijziging van de statuten van de N.V.v.A.B. goedkeuring vereist van de algemene vergadering van de ANVSG, en dat de N.V.v.A.B. geen standpunten mag innemen of handelingen mag verrichten die in strijd zijn met wat is vastgelegd in de statuten van de ANVSG.
Op 23 januari 1954 houdt de N.V.v.A.B. in hotel ‘Terminus’ in Utrecht haar eerste huishoudelijke vergadering. De eerste zorg is te komen tot een bestuur. Het kost een aantal stemmingen alvorens een nieuw bestuur kan aantreden. Dat eerste bestuur bestaat uit J. de Groot, voorzitter, en W.B. Gerritsen, J. Jongh, C.H.J. Küthe en P.D. van Leeuwen, leden. De vergadering wordt voortgezet met een wetenschappelijke voordracht en besloten door de nieuwe voorzitter, ‘met een opwekking tot het vasthouden van de saamhorigheid in verscheidenheid en met de beste wensen voor de toekomst van de vereniging.’
En die vereniging heeft zich verder ontwikkeld en inmiddels een respectabele leeftijd bereikt. Maar hoe oud is zij nu precies? In 1971 wordt het zilveren, en in 1996 het gouden jubileum gevierd. In 2006 verschijnt het boekje ‘Zestig jaar NVAB’. Jubilea en boekje gaan uit van een oorsprong in 1946. Dan is de vereniging nu dus al 78 jaar oud. Maar moeten we niet uitgaan van de oprichtingsdatum van de zelfstandige vereniging? Dus van 24 oktober 1953? Dat vindt de NVAB tegenwoordig zelf ook. Op de website kunnen we lezen: We bestaan sinds 1953 … En in dat geval is de vereniging dus pas 71 jaar jong.
Verder lezen
• Brenkman CJ. Kroniek van de Maand. Geneeskundige controle, geneeskundig toezicht. Tijdschr Soc Geneesk 1943; 21 (4).
• Funke HH. Ingezonden. Sectie voor fabrieksartsen. Tijdschr Soc Geneesk 1943; 21 (5).
• Burger GCE. De betekenis van de bedrijfsgeneeskunde voor het bedrijfsleven. Tijdschr Soc Geneesk 1971; 49: suppl 5 bij nr 23, 4-10.
• Sissingh G. Ingezonden. Sectie voor fabrieksartsen. Tijdschr Soc Geneesk 1945; 23 (9), 64.
• Burger GCE. Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde in dezen tijd. Over de urgentie en mogelijkheid eener organisatie’. Tijdschr Soc Geneesk 1946; 24 (2), 21-23.
• Burger GCE. Beroeps- en bedrijfsgeneeskunde. Tijdschr Soc Geneesk 1946; 24 (9), 212-214.
• Vernooy AIF, Weel ANH. ‘Laten de bedrijfsartsen hun tijd verstaan en hun taak in dien tijd begrijpen’. Zestig jaar Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) 1946-2006. Eindhoven: NVAB, 2006.