‘Gevallen, bloed. Weet niet goed’, mompel ik telefonisch tegen liefste. Haar stem vraagt. Maar antwoorden lukt niet. ‘Ik kom eraan,’ hoor ik. Kruipend over de vloer had ik op de sneltoets van de gevallen handset gedrukt. Warme stromen sijpelen over mijn gezicht en handen. Proef metaal. Alleen thuis. Plotseling hoor ik een bekende stem. Zie een wazig silhouet. ‘Buurman ook op de vloer?’, denk ik. Pijn, nog niet. Zachte druk op mijn hoofd. Handdoek? Buurman helpt! Pijn komt. Buiten fluiten vogels. Het is lente in het tweede coronajaar.
Gedachten en beelden worden helderder. Rechteroog zit dicht. Arm en been lijken te bewegen. Liefste komt binnen rennen. Zie haar schrik en de chaos om mij heen. Veel glas, bloed en dingen op de grond. Gangdeur is kapot. Sirene zwelt aan en stopt abrupt. Nieuwe serieuze stemmen stellen vragen, terwijl ik antwoorden probeer. Voorzichtige handen verbinden mij. Infusen en een kraag. Met hulp van buurman en liefste leggen de stemmen mij op de brancard.
‘We nemen u op voor een aantal dagen. U hebt twee grote hoofdwonden, een flinke hersenschudding, fors bloedverlies en overal kneuzingen rechts. Het team gaat u zo verdoven en hechten. Gelukkig heeft u nergens iets gebroken. Op dit moment vinden we geen bloedingen in uw hoofd of oog. Uw antwoorden en zelfspot vinden we een goed teken. Bijzondere uitkomst, gezien uw medicatie en medische voorgeschiedenis. Nou ja, u ziet er eh, nogal gehavend uit.’ ‘Hij hoeft niet meer te daten,’ hoor ik liefste, droog maar opgelucht, zeggen. De chirurg schudt haar hoofd. Terwijl liefste mij een foto van mijn ‘Frankenstein’ gezicht laat zien, glimlachen de dames vrolijk naar mij. ‘Bofkont,’ denk ik.
Thuis zit ik met mijn maffiazonnebril in de lekkerste stoel. Liefste helpt met aankleden. Dat kneuzingen pas na enkele dagen het ergst aanvoelen klopt. Duizelig schuifel ik met mijn stroeve sloffen door de kamer. Schoenen zijn te krap geworden. Fel licht, geluid en snel bewegend beeld verdraag ik nauwelijks. Overdag in bed liggen wil ik niet. ‘Apart’, denk ik, ‘zweefziekte op land opnieuw krijgen’.
‘U hebt meer haar gekregen.’ De praktijkassistente, die mijn gevoel voor humor kent, verwijdert voorzichtig de lange stugge hechtdraden, die op mijn hoofd alle kanten uitpieken. ‘De huid geneest mooi. Maar u weet dat de andere klachten lang kunnen duren. Soms blijven ze.’ Twee weken na de val loop ik beter en met schoenen. De coronaveilige route in de groepspraktijk blijkt verwarrend voor mij. Vriendelijk word ik door de assistente naar de wachtkamer begeleid, waar liefste goedkeurend naar mij knikt.
‘Wat vind je ervan?,’ vraagt liefste thuis. Enthousiast kijk ik naar de opvallend grote doos. ‘Een technisch bouwpakket met een boel onderdelen. Jij bent ervaringsdeskundige. Hopelijk helpt dit voor je hersenen en humeur. Trouwens, buurman is terug van voorjaarsvakantie. Vertelde dat hij met tussenposen dreunen hoorde toen jij viel: boem, boem. Waarschijnlijk ben je twee keer gevallen.’ Gretig open ik de doos en sorteer onhandig de onderdelenzakjes in gekleurde bakjes. Terwijl ik door de boeken met bouwtekeningen blader zinkt de moed mij in de schoenen. Stille technische plaatjes kijken en begrijpen. Dat hielp toen. Maar nu? ‘Begin gewoon maar. Niks moet. We zien wel hoe het gaat,’ zegt liefste zacht.
Het is nazomer, nauwelijks vogelgefluit. Op de grond liggen asjes die uit mijn handen zijn gevallen. De serretafel staat vol met onderdelenbakjes. Met de besturingsapp en een minipylon parcours test ik het ingewikkelde onderstel. Onverbiddelijk duwen de rupsbanden twee lege bakjes achterelkaar over de rand van de tafel. ‘Boem, boem’, denk ik stralend, terwijl het onderstel twee keer precies op tijd stopt.
Tjalling Hon, bedrijfsarts niet-praktiserend