Het is zeker niet de eerste keer dat de bedrijfsarts zichzelf de existentiële vraag stelt: hoe verder? Op 8 februari 2024 zijn NVAB-leden uitgenodigd om mee te praten over de toekomst van de bedrijfsarts. Dit keer is het nijpend tekort aan bedrijfsartsen de aanleiding. Maar in de slipstream meent de NVAB dat de huidige åbedrijfsgeneeskundige praktijk steeds verder afdrijft van de bedoeling. Daarin zie ik aanleiding om te kijken hoe het zo ver heeft kunnen komen. Mogelijk zitten daarin aanknopingspunten voor een koerswijziging.
Kritiek op de bedrijfsgezondheidszorg
In de jaren tachtig steeg het aantal arbeidsongeschikten tot grote hoogte. Voor het grootste deel was dat conjunctuur bepaald: hoge werkloosheid. Maar de werkgevers zagen aanleiding tot kritiek op de bedrijfsgezondheidzorg (1,2). Zij verweten de bedrijfsarts koudwatervrees voor verzuimproblematiek en het aanbod te veel als een eenheidsworst. Dat vormde voor het Ministerie van SZW aanleiding voor een onderzoek naar de kwaliteit en effectiviteit van bedrijfsgezondheidszorg (3,4). Het moest munitie opleveren voor een aanstaande wetswijziging. Zowel zorgverleners als klanten van de bedrijfsgezondheidszorg (BGZ) zijn ondervraagd. Dit onderzoek gaf voldoende onderbouwing voor een wetswijziging.
Zo werd van de zijde van de dienstverleners geconstateerd dat de effectiviteit afhankelijk is van de samenstelling van het BGZ-team: de bedrijfsarts alleen gaat vooral over het functioneren van individuen (spreekuur en algemeen periodiek onderzoek (APO). Voor de bedrijfsarts samen met een bedrijfsverpleegkundige geldt hetzelfde met iets meer aandacht voor het PBGO. Als de bedrijfsarts een team vormt met de arbeidshygienist staan PBGO en gericht periodiek onderzoek (GPO) op de voorgrond, is de relatie met de directie formeler en wordt bij de advisering minder rekening gehouden met de haalbaarheid.
Ook de plaats van de verzekeringsgeneeskundige taak was onderwerp van onderzoek. Ligt deze taak niet bij de bedrijfsarts dan zien we een ambivalent beeld: men is tevreden met de uitgevoerde activiteiten, terwijl de contacten met de directie minder gaan over beleidszaken en deze het verzuim als maatstaf neemt voor de kwaliteit. Ligt de VG-taak bij de bedrijfsarts dan is er minder contact met de OR, wordt het kader minder als sleutelinstantie gezien en hanteert het bedrijf vaker verzuim als maatstaf voor de kwaliteit. Het beleid is vooral op verzuimbestrijding gericht en minder op de werksituatie (3, p. 161). Kijkend naar de onderliggende ‘effectiviteitsfactoren’ in relatie tot de BGD- en clientkenmerken zijn er een paar opmerkelijke uitkomsten. Zo wordt geconstateerd dat bedrijfs- en werkgerichtheid het laagst is in situatie waarin de VG-taak buiten de BGZ ligt. Afstemming met de clientorganisatie is het hoogst bij een samengesteld team van bedrijfsarts en arbeidshygiënist. De individugerichtheid is het hoogst als de VG-taak bij de bedrijfsarts ligt.
De visie van de klant
Van de klantkant vonden werkgevers dat de BGZ zich te weinig bemoeide met verzuim en te veel met arbeidsomstandigheden. Werknemers vonden dat er te weinig aandacht was voor arbeidsomstandigheden, maar sloten zich aan bij de kritiek op te weinig aandacht voor verzuim. Omdat het doel van BGZ – het beschermen en bevorderen van de gezondheid – nagenoeg niet meetbaar is, is gekeken naar het proces van dienstverlening (afstemming) en naar het product (adviezen). Over de individuele zorgverlening is men doorgaans positief, maar bij gezondheidsklachten in relatie tot het werk wordt eerst ide huisarts bezocht, zowel door werknemers als door leidinggevenden. Over het bestaan van gezondheidsrisico’s in het bedrijf zijn de verschillende klantposities (directie, kader, OR, werknemer) het vaak oneens. Onderlinge toetsing van de verschillende visies op aanwezige risico’s is een minimumeis voor goed gezondheidsbeleid. Een ruime meerderheid van de respondenten ziet geen vertrouwensprobleem in de uitvoering van verzuimbegeleiding door de bedrijfsarts – dat geldt voor langdurig verzuim en niet voor frequent verzuim- (4, p. 134). In de clientorganisaties is vooral de wens voor verzuimbegeleiding en voorlichting over werk en gezondheid en in iets mindere mate (alleen OR en PZ) voor onderzoek en advies over werkomstandigheden. Als BGD’en ingaan op de wens voor meer verzuimbegeleiding is de kans op meer waardering en meer vertrouwen van werknemers groter, maar als de BGD zich uitsluitend met verzuimbegeleiding bezighoudt is er een gerede kans op wantrouwen van werknemers (4, p. 137). Dus, hoe gedifferentieerder de dienstverlening, hoe meer waardering.
Zie daar de geboorte van de Wet TZ/Arbo in 1994 met als kernpunten: eigen verantwoordelijkheid voor het ziekteverzuim (gedurende 2 respectievelijk 6 weken), de verplichting tot het opstellen van de gezondheidsrisico’s in relatie tot het werk, inclusief het PAGO-advies en samenwerkende kerndeskundigen in een BGZ-team. De wetgever was hier overigens mede toe gedwongen door de Europese kaderrichtlijn 89/391.
Een heldere aanpak
De aanknopingspunten voor betere kwaliteit en effectiviteit van BGZ zijn door Buijs verwoord voor de Algemene Werkgevers Vereniging (AWV) en de Industriebond FNV (5). De kern van het betoog: sociaalmedische begeleiding (SMB) omvat alle inspanningen van bedrijf en bedrijfsarts (arbodienst) om samen met de werknemer diens balans tussen belasting en belastbaarheid in evenwicht te houden, dan wel te krijgen (5, p. 14). Het doel van het model is terugdringing van ziekteverzuim door het aanpakken van de bron (5, p. 27). Buijs voert vervolgens drie modellen op ter verklaring van het ziekteverzuim: het beslissingsmodel, het model belasting-belastbaarheid en het stressmodel, maar kiest voor het proces van SMB voor de balans belasting-belastbaarheid. Als operationalisatie van zijn SMB-definitie haalt hij de wetgeving aan, waarin naast verzuimbegeleiding ook plaats is voor de risico-inventarisatie, het arbeidsgezondheidskundig onderzoek en het dito spreekuur. Nogmaals benadrukt hij dat de wet TZ is bedoeld om de bedrijfsgebonden oorzaken van het verzuim aan te pakken. Daaraan verbindt hij de voorwaarde dat werkgever en OR het eens moeten zijn over het ziekteverzuimbeleid met het accent op primaire preventie, collectief (RI&E en de leefstijl (BRAVO)) en individueel (PAGO, voorheen PBGO, en spreekuur). Ten aanzien van de secundaire preventie -herstellen van de balans – beogen de wetten ook de behandelend artsen veel meer te betrekken bij ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheidsproblematiek (5, p. 40). Buijs signaleert dat van het oordeel van de bedrijfsarts (het verzuimspreekuur) weloverwogen gebruik moet worden gemaakt vanwege tijdsbeslag, moeite, kosten en het gevaar van medicalisering (5, p. 47). Hij pleit dan ook voor het gezamenlijk ontwikkelen van criteria voor de inschakeling van de bedrijfsarts. Overigens geldt anno 1994 dat men pas in de dertiende week een terugkeerplan opstelt (5, p. 56). Dat plan bestaat uit de analyse door bedrijfsarts en werknemer, aangevuld met een nadere analyse van opleiding, ervaring, affiniteit en overige persoonsfactoren. Het geheel richt zich op de hervattingsmogelijkheden en wordt ondertekend door werkgever, werknemer en arbodienst (bedrijfsarts of arbeidskundige).
De verkeerde afslag?
Buijs besluit met enkele overwegingen waaronder dat deze benadering van SMB een opening biedt aan behandelend artsen om tot betere samenwerking te komen met bedrijfsartsen (5, p. 61). Kort voor deze publicatie van AWV en FNV deed het NIVEL onderzoek naar ‘ziekte en verrichtingen in de huisarts praktijk’ op het punt van arbeid en gezondheid (6). Het doel van dit beschrijvende onderzoek is de signalerende rol van de huisarts bij ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid te exploreren. Zij vinden dat voor de meest voorkomende diagnosegroepen (zoals luchtweginfecties) werkenden niet afwijken van de totale populatie. Pas bij een fijnmaziger indeling van beroepen komt de huisarts meer specifieke beroepsgebonden aandoeningen op het spoor (6, p.62). Van der Velden deelt de mening van de Europese Commissie dat de huisarts een belangrijke signalerende rol heeft, maar vraagt nadrukkelijk deze nader uit te werken. Van dit voornemen is niets terecht gekomen. Het door Buijs geschetste arrangement van zorg voor werkenden zag er medio negentiger jaren dus rooskleurig uit. Maar, in hun schets van het geprivatiseerde arrangement vragen Dam en Balemans (7) zich wel af of arbodiensten, die namens financiële instellingen of aandeelhouders zorg verlenen aan bedrijven, voldoende kunnen en zullen bijdragen aan de belangrijke volksgezondheidsvraagstukken, namelijk werkgebonden psychische problematiek, gevolgen van fysieke belasting en vergrijzing van de beroepsbevolking. Wat ging er mis? Reeds in 1996 is de eigen risicoperiode voor verzuim bij bedrijven opgehoogd naar 52 weken. Daarmee viel een belangrijke taak voor de bedrijfsverenigingen weg. Met de herziening van de Arbowet werd de weg geopend voor bedrijven die zich richten op de (verplichte) ondersteuning van bedrijven bij de uitvoering van de Wet Uitbreiding Loondoorbetaling bij Ziekte (WULBZ). Bedrijfsverenigingen liepen leeg en de medewerkers stroomden bij de nieuwe arbodiensten in. De uitvoering van de verzuimbegeleiding door ex-verzekeringsartsen is hiermee geprivatiseerd richting arbodiensten uit de (voormalige) bedrijfsverenigingen en private (inkomens)verzekeringsmaatschappijen.
De bedrijfsarts als dokter
Ook in 1996 jubileert de NVAB met de uitgave ‘De bedrijfsarts als dokter’ (8). In een turbulente maatschappelijke context zocht de bedrijfsarts naar het eigene: (beroeps)ziekte, zorg en bezorgdheid. Van Dijk acht de verbinding met de gezondheidszorg essentieel voor het vak (8, p.2) en pleit voor versterking van arbocuratieve samenwerking en voor de ontwikkeling van specifieke sociaal-medische richtlijnen. Wolventang constateert dat nieuwkomers op de arbozorgmarkt binnen een jaar het imago van de bedrijfsarts als keuringsarts en ziekencontroleur heeft doen herleven (8, p.11). Willems ziet in de privatisering van de Ziektewet als voordeel de beheersing van collectieve uitgaven, maar vraagt zich af of bij de commercialisering van de zorg de vraag is of het product noodzakelijk, werkzaam en doelmatig is – naar analogie van de commissie Keuzen in de zorg in 1991 – of dat er slechts een koopkrachtige vraag naar is (8, p.64). Hij voorziet verdringing van preventieve en sociale taken door bureaucratische en technische taken. Bezinning op ethische normen is dan ook meer dan ooit noodzakelijk, aldus Willems.
Versterking van de artsrol
Ondanks alle waarschuwende woorden gaat de NVAB door op het pad van de bedrijfsarts als dokter met richtlijnontwikkeling – een goede zet! – en het aanschurken tegen de curatieve sector. In 2004 verschijnt de leidraad ‘Verwijzen door de bedrijfsarts’ (9) – toegespitst op de diagnostiek en behandeling van arbeidsrelevante aandoeningen – en in 2005 ziet de publicatie ‘De bedrijfsarts en de eerste lijn’ het daglicht (10), bedoeld om de samenwerking met de huisarts te bevorderen. Maar nadat in de eerste pagina’s de positie van de bedrijfsarts in een commercieel veld van elkaar beconcurrerende financiele instellingen was geschetst, lag nauwere samenwerking en onvoorwaardelijke informatie-uitwisseling niet meer zo voor de hand. Ook de komst van klinisch arbeidsgeneeskundigen in 2007 heeft daar niet aan kunnen bijdragen: een aantal bedrijfsartsen stapt over naar de reguliere gezondheidszorg, zonder het slechten van drempels.
De zogeheten Maatwerkregeling (invoering 2005), in casu het afschaffen van de verplichting tot aansluiting bij een team met vier arbokerndeskundigen, heeft het uiteendrijven van verzuimbegeleiding en andere activiteiten behorend bij sociaal medische begeleiding in het bijzonder gericht op preventie, zoals bedoeld door Buijs, alleen maar versterkt. Aan de andere kant heeft de aanscherping van de Wet Verbetering Poortwachter en de procesgang in eerste en tweede ziektejaar de aandeelhouders van arbodiensten in de kaart gespeeld en geleid tot het uitvoeren van bureaucratische taken, waarvoor Willems al waarschuwde.
Geen structurele oplossingen
De kaarten zijn in 2006 wel zo’n beetje geschut. Het Ministerie van SZW heeft nadien vooral via zelfregulering (vermindering van regeldruk was het parool) getracht de geest van de Arbowet ingang te doen vinden, zoals met arboconvenanten, de arbocatalogus en de accentverschuiving van ‘ziekte en zorg’ naar ‘gezondheid en gedrag’. Wezenlijke veranderingen treden er niet op, ondanks diverse verbeteringsvoorstellen van de SER (Sociaal Economische Raad). Deze adviseert bijvoorbeeld om de diagnostiek van beroepsziekten op te nemen in het basispakket van de reguliere zorg; het kabinet gaat daar in 2013 niet op in (11). De verwachte koppeling tussen zorg- en inkomensverzekeringen is uitgebleven, ondanks collectieve inkoop van zorgverzekeringen voor werkenden. Het Persoonlijk Dossier voor werknemers, zoals gevraagd door de SER, is er niet gekomen (12). Evenmin de out-of-the-box ‘arbeidsarts’ in de eerstelijnszorg als oplossing voor verbetering van de arbeidsgerichte medische zorg (13). Arbodiensten zijn gekomen en gegaan of opgekocht. Veel bedrijfsartsen zijn voor zichzelf begonnen, waarbij ik mij niet aan de indruk kan onttrekken – er is helaas geen onderzoek naar gedaan – dat het accent in die zelfstandige praktijken ligt op verzuimbegeleiding. Re-integratiebedrijven zijn gekomen en gegaan. Alleen gespecialiseerde bureaus, die bedrijven konden helpen (procederen) in de uitvoering van de Wet Inkomen naar Arbeidsvermogen zijn blijven bestaan en floreren.
Onoverzichtelijk veld
Onlangs onderzocht de Patientenfederatie in hoeverre behandelaren het werk bespreekbaar maken (14). Het oriënterende onderzoek was deels hoopgevend. Maar ondanks alle inspanningen van de afgelopen 20 jaar om werk in de spreekkamer te krijgen, blijkt dit bij mensen met een chronische of langdurige ziekte in meerderheid niet te gebeuren. En waar de impact van ziekte op werk wel ter sprake komt, gaat het initiatief meestal uit van de patiënt. Komt het onderwerp ter sprake dan is men doorgaans tevreden over de inhoud (omgaan met de ziekte in werk) en het resultaat (aanpassingen van het werk ter behoud). In mijn activiteiten rond arbo-curatieve samenwerking hoor ik vooral de onvindbaarheid van de bedrijfsarts voor de behandelaar. De werknemer kent de bedrijfsarts niet of kan deze slechts vinden door het te vragen aan de werkgever. Daarbij komt dat er tussen de werknemer en de bedrijfsarts een woud aan intermediaire bureaus en personen is gekomen met namen die refereren aan inzetbaarheid, gezondheid, re-integratie of verzuim. Dat maakt het er voor de willekeurige werknemer en diens behandelaar niet makkelijker op. Laat staan dat je dan weet of er een bedrijfsarts achter schuil gaat.Dit is naar mijn oordeel niet alleen het gevolg van commercialisering en betrokkenheid van inkomensverzekeraars. Ook de wet- en regelgeving zelf is toenemend complex geworden, zoals OCTAS onlangs onversneden liet zien (15). Het enige onderdeel dat er nog relatief positief vanaf komt is de begeleiding in de eerste twee jaar van ziekte en verzuim (15, p. 17), maar ondanks de positieve resultaten (werknemers met een gedeeltelijke WIA blijven in meerderheid werkzaam bij de eigen werkgever) ervaren werkgevers de Wet verbetering poortwachter als knellend en juridiserend.
Concluderend
De bedrijfsarts is inderdaad wel erg ver afgedreven van de oorspronkelijke bedoeling, namelijk het beschermen en bevorderen van de gezondheid van de werkende in relatie tot het werk. Of dit nu het gevolg is van de afslag die de NVAB in 1996 heeft genomen, valt niet met zekerheid te zeggen. Het versterken van de arts-rol van de bedrijfsarts heeft wel de deur geopend voor de privatisering van de sociale zekerheid en de legitieme betrokkenheid van de bedrijfsarts bij verzuim. Dat de beroepsgroep op dit punt verdeeld is, verbaast niet echt. De gekozen richting heeft goede punten voortgebracht (richtlijnen voor SMB en aandacht voor arbeid in richtlijnen van huisarts en specialist), maar ook negatieve (de poortwachtersrol voor het UWV). Het heeft een bureaucratisch keurslijf opgeleverd waar nog maar weinig bedrijfsartsen een echte uitdaging in vinden. En het heeft al helemaal niet positief bijgedragen aan het imago van de bedrijfsarts.
Oplossingsrichtingen
Een heel praktische oplossingsrichting, zoals onlangs is voorgesteld door Derikx: bij iedere probleemanalyse tevens een beroepsziekteanalyse, draagt inderdaad bij aan het keren van het schip (16). Het sluit aan op de dagelijkse praktijk van de bedrijfsarts. Nadeel is dat dit het takenpakket van de bedrijfsarts vergroot, hetgeen niet strookt met het toenemende tekort aan bedrijfsartsen.Wel sluit ik aan bij de gedachte van Derikx. Een fundamentele stelselwijziging (een nieuw arrangement voor de zorg voor de werkende bevolking) ligt niet in de verwachting, getuige de Kabinetsreactie op het SER-advies ‘Naar een werkend arbostelsel voor iedereen. Arbovisie 2040’ (17). Er is eenvoudigweg onvoldoende draagvlak.
In grote lijnen zie ik daarom drie oplossingsrichtingen
- Meer aandacht voor beroepsziekte
Beroepsziekte is gezondheidsschade die er niet zou zijn geweest als de werkzaamheden niet zouden zijn uitgevoerd. Bij deze omschrijving is er enerzijds belang bij een goede omschrijving van de ziekte en anderzijds bij het preciezer in kaart brengen van de werkzaamheden. Ik wil ervoor pleiten dat de bedrijfsarts van ieder geval van verzuim verklaart of er geen sprake is van een beroepsziekte en dat voor beëindiging van de verzuimperiode. Ontbreekt zo’n verklaring dan is er dus sprake van een beroepsziekte. Voor het kunnen opstellen van deze verklaring zal de bedrijfsarts dus over een klip en klare diagnose moeten beschikken. Dat vraagt om versterking van de verwijsrol door de bedrijfsarts. Dit belang zou moeten worden verankerd in de basiszorgverzekering. Het vereist ook kennis van de werkzaamheden tot op taakniveau. Daartoe werkt de bedrijfsarts samen met de arbeidsdeskundige. Juist omdat de huisartsen op het spoor kunnen komen van mogelijke beroepsziekten is het van belang dat deze makkelijk onder de aandacht kunnen worden gebracht van de bedrijfsarts. Iedere bedrijfsarts dient daartoe met naam en toenaam opgenomen te zijn in de ‘verwijsplatforms’, zoals Zorgdomein.
- Versterken van de regiefunctie bij verzuimbegeleiding
Op dit moment is er een te sterk commercieel belang bij de uitvoering van de WvP. Dat slokt een onevenredig groot deel van de schaarse bedrijfsartstijd op. Maak de bedrijfsarts regisseur van het verzuim. De begeleiding, inclusief het opstellen van een probleemanalyse en andere documenten als bewijsvoering voor de reintegratie-inspanning voor het UWV zou dan door iedere BIG- en of NIP-geregistreerde functionaris opgesteld kunnen worden. De BAR biedt voldoende aanknopingspunten om tot een probleemanalyse met beperkte interbeoordelaarsvariatie te komen. Onderzoek ook de rol die AI hierbij kan vervullen.Omdat het bij verzuimbegeleiding primair moet gaan over verzuimbeleid, gericht op bronaanpak van het verzuim, zal de epidemiologische functie van verzuim versterking behoeven, niet alleen naar verzuimcijfers, maar vooral ook naar de verzuimnoodzaak, de verzuimbehoefte en de verzuimgelegenheid. De herintroductie van een vorm van eigen verklaring kan daarbij helpen, inclusief een scenario-aanpak voor de reintegratie-begeleiding. Breng de verplichte probleemanalyse, inclusief plan van aanpak met ondertekening van alle betrokkenen, dus ook de bedrijfsarts, terug naar de dertiende week. Werkgever en werknemers zijn inmiddels voldoende doordrongen van het belang van re-integratieactiviteiten en de mogelijkheid van een beoordeling en advies. Certificering van arbodiensten dekt een steeds kleiner deel van de ‘verzuimdienstverlening’. Daardoor ontstaan er risico’s op privacyaspecten, zoals onlangs bleek in een tuchtzaak tegen een arboarts (18). Maak administratieve en procedurele randvoorwaarden onderdeel van de herregistratie van de bedrijfsarts. Neem daarin ook toetsing op taakdelegatie en supervisie mee.Consequentie van deze benadering zal de nodige gevolgen hebben voor de inrichting van digitale verzuimvolgsystemen, zoals die nu bij veel arbodiensten en bedrijfsartsen worden gebruikt. Het accent zal minder op Poortwachter en meer op multifactoriële oorzaken van gezondheid en ziekte moeten liggen; denk aan de BRAVO thema’s. De NVAB kan voorstellen doen voor de aard van de data waaraan zo’n systeem zou moeten voldoen.
- Versterken van de consultantrol
De bedrijfsarts is dokter, maar in zijn rol van sociaal-geneeskundige is hij ook consultant voor het gezondheidsbeleid in bedrijven. Hierbij grijp ik terug op de brochure van AWV/FNV over sociaal medische begeleiding (5). Sociaalmedische begeleiding) omvat alle activiteiten die gericht zijn op behouden en verbeteren van de gezondheid van werkenden. Dat kan slechts in goede samenwerking met de drie andere arbodeskundigen. Om die samenwerking te versterken zijn duidelijke preventiedoelen nodig op het niveau van het bedrijf. De RI&E is een onmisbare schakel daarin. Bepleit als NVAB bij de overheid dat contracten tussen bedrijfsartsen (arbodiensten) en bedrijven zonder een goedgekeurde RI&E niet rechtsgeldig zijn. Om voor goedkeuring is aanmerking te komen dient de RI&E tevens voorzien te zijn van een PAGO advies en uitvoering onder leiding van de bedrijfsarts. Richt een meldpunt in voor contracten met goedgekeurde RIE. De rol van de OR wordt versterkt omdat deze instemmingsrecht heeft op RI&E en PAGO advies. De gedachte aan een bijpassend preventiebudget is doorgeschoven naar een volgend kabinet. Naar analogie van een scholingsbudget voor permanente educatie zou een preventiebudget voor permanente gezondheidsbescherming en -bevordering niet misstaan.
In Nederland zijn ruim 2 miljoen bedrijven. Dat betekent voor zo’n meldpunt (register) een enorme administratieve last. Mijn voorstel zou zijn om deze verplichting in eerste instantie te beperken tot bedrijven met een OR-verplichting. In het register zijn opgenomen het contract, de actuele RIE en het bijbehorende PAGO-advies. Op grond van deze registratie kan de overheid (Ministerie van SZW en Nederlandse Arbeidsinspectie) eventuele aanvullende doelen stellen per branche. Wellicht ligt hierin een taak voor het NCvB, die de inputvoorwaarden (contract, RI&E en PAGO) kan koppelen aan de uitkomsten (beroepsziektemeldingen).
Literatuur
- Fraterman A. Bedrijfsgezondheidszorg en bedrijfsarts: een werkgeversvisie. TSG 1986;64:700-3.
- Veerdonk JJM van de. Visie van werkgevers op arbozaken: ‘BGZ is eenheidsworst: aanpak bedrijfstakgewijs noodzakelijk’. Arbeidsomstandigheden 1988;64:161-6.
- Draaisma D, Winter CR de, Dam J, Heuvel SG van den. Kwaliteit en effectiviteit van bedrijfsgezondheidszorg. Eerste deelonderzoek: het oordeel van de beroepsbeoefenaren, Den Haag, Directoraat Generaal van de Arbeid, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1991.
- Draaisma D, Winter CR de, Dam J, Smulders PGW, Willems JHBM. Kwaliteit en effectiviteit van bedrijfsgezondheidszorg. Tweede deelonderzoek: Oordelen in de clientorganisaties en vergelijking met de oordelen van de beroepsbeoefenaren. Den Haag: Sdu Uitgeverij, 1993.
- AWV, Industriebond FNV. Sociaal Medische begeleiding. Een model voor ziekteverzuimbeleid in de praktijk (redactie PC Buijs) Amsterdam: NIA, 1994
- Velden J van der, Abrahamse HPhH, Bakker DH. Arbeid en Gezondheid Een nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Utrecht: NIVEL, 1993.
- Dam J, Balemans A. Turbulente tijden. TSG 1995;73: Spectrum.
- De bedrijfsarts als dokter. Opstellen over ziekte, zorg en bezorgdheid. Uitgave ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum. Utrecht: NVAB, 1996.
- Verwijzen door de bedrijfsarts, leidraad. Utrecht: NVAB 2004.
- De bedrijfsarts en de eerste lijn. Over samenwerking, zorgverzekering en regionale ondersteuningsstructuren. (tekst A Lenderink). Utrecht: NVAB, 2005
- Kabinetstandpunt SER-advies Stelsel voor gezond en veilig werken. Brief Ministerie SZW. Den Haag: Ministerie SZW, 2013.
- Ministerie SZW. Toekomst Arbeidsgerelateerde Zorg. Den Haag: Ministerie SZW, 2015.
- Zorg die werkt. Visie-document, Utrecht: KNMG, 2017.
- Patientenfederatie Nederland. Werk in de spreekkamer. Utrecht: Patientenfederatie Nederland, 2023.
- Beoordeling van het arbeidsongeschiktheidsstelsel. OCTAS, 2023.
- Derikx M, Gragt J van der, Kok R, Schaafsma F. Verplichte beroepsziekteanalyse. TBV 2023;31(6):6-7.
- Naar een werkend arbostelsel voor iedereen. Arbovisie 2040. Deel 1. Den Haag: SER, 2023
- Paauw S. Datalek wordt arts zwaar aangerekend. Medisch Contact 2024;79(nr1-2):30-33.
Auteur
Hans Dam is bedrijfsarts en adviseur.
Contact: hans.dam@dmbedrijfsgezondheid.nl
Een tweede reactie – ter verdere toelichting na wat uitgebreidere overdenkingen.
Hans Dam breekt een lans voor de all round bedrijfsarts, die van alle markten thuis is, Precies zoals hijzelf jaren heeft gewerkt en ongelooflijk veel heeft bereikt in een tricky werkveld. Petje af. Kortom: ja, het is dus mogelijk.
Maar ik ben bang dat dat voor veel andere bedrijfsartsen – die zijn vastgekluisterd aan de sociaal medische begeleiding(smb)/verzuimbeheersing – het een brug te ver is. En dan praten we al gauw over 75 % van alle bedrijfsartsen.
Al jaren schippert de beroepsgroep met het niet op te lossen dilemma – waarvoor ben ik hier op aard – tussen ‘verzuim /smb ‘ en ‘preventie’. Dat komt door de stelsel koppeling tussen de sociale zekerheid en de arbo wereld.
De beroepsgroep heeft nooit kunnen en/of willen kiezen. Vandaar de bak aan dubbel te lezen statements over preventie. Dat appen en nathouden tussen verzuim en preventie – wat overigens een te gemakkelijke digitale weergave is – maar dat ter zijde – kan niet meer worden volgehouden.
Er zullen in mijn visie fundamentele andere keuzes gemaakt moeten worden. Je kunt je niet overal voor verantwoordelijk voelen cq gesteld worden. Dat is niet vol te houden. Dat is uit de oude tijd, waar het toen ook al niet werkte. Dat gaat spaak lopen
De achillespees van de bedrijfsarts is de wettelijke plicht om beroepsziekten te melden en aan te pakken. Dat kan de bedrijfsarts niet (meer), want heeft gewoonweg onvoldoende kennis en ervaring met de werkplek en kijk op het werk zelf omdat hij/zij er te weinig komt ( blijkt uit alle tijdsbestedingen)
Ergo: de bedrijfsarts heeft gewoonweg te weinig praktijkervaring met werk en de werkplekbeoordeling. Het is misschien een wrange constatering, maar zijn wel de harde feiten.
Dat blijkt ook uit recent onderzoek naar de beoordeling van de RIE door de bedrijfsarts, die het slechtst scoort en als onvoldoende wordt beoordeeld.
Dus net zoals bij de chirurg die te weinig opereert, stop ermee. Dat is te maken keuze. De beroepsgroep zal mijns inziens hardop en duidelijk moeten erkennen dat zij voor een onmogelijke opgave wordt gesteld.
Doorgaan op deze weg – zoals aantal willen – zal tot ernstige problemen (tuchtklachten) leiden, die gezien de regelgeving ruimschoots door de tegenpartij gewonnen kan worden
Dit is no free game, vandaar ook dat het voorstel over de verplichte beroepsziektemelding van Derikx cs – lees AMC/NCVB- naar mijn idee een ‘dodelijk’ voorstel is. Ik verwijs naar mijn reactie onder het opinie artikel van hen in TBV online. Niet doen dus. Er zijn andere betere oplossingen. Daar valt nog veel over te zeggen.
Terug naar het kernthema van Hans Dam.
Zijn er mogelijkheden voor de all round bedrijfsarts ?
Mijn nuancering is : ja zeker, maar niet voor iedereen, alleen voor kleine selecte groep, die bewezen ervaren is. Deze optie kan verder worden uitgewerkt in categorie 1, 2, en 4 van mijn voorstel.
Kortom: de beroepsgroep staat op tweesprong. Doorgaan op de oude weg – dus pappen en nathouden OF een andere weg inslaan op basis van een heel andere opzet.
Je zou ook kunnen zeggen: wil je tegen de lamp aan lopen – kies dan voor optie 1.
Wil je dat niet, pak het dan anders aan.
Voor degenen die voor optie 1 zijn verwijs ik voor de zekerheid maar even naar het laatste SER rapport – pg 19 – waarin wordt voorgesteld het niet melden van beroepsziekten beboetbaar te maken ! ( het oude idee, wat door de Raad van State is afgeschoten). Wat in variant terug komt is het verplichte beroepsziekte meldingsidee van AMC/NCVB
ter zijde: Dit geldt dus integraal voor de UWV verzekeringsartsen, die de ziektewet en arbozorg voor flexwerkers en uitzendkrachten in hun portefeuille hebben. Ziet U het al voor zich ?
Kortom: welkom op de werkvloer. De handschoenen kunnen uit.
disclaimer: veranderingen en verbeteringen zijn niet gratis bij de balie af te halen
Geinteresseerd om meer inhoudelijk erover te weten ?
over de verplichte beroepsziekte analyse – plan AMC/NCVB
https://www.tbv-online.nl/magazine-artikelen/verplichte-beroepsziekte-analyse/
over het tekort aan bedrijfsartsen – kijk er anders tegen aan
https://www.medischcontact.nl/opinie/blogs-columns/blog/het-bedrijfsartsentekort-is-bij-deze-opgelost
over het melden van beroepsziekten – een bar slecht plan
https://www.medischcontact.nl/opinie/blogs-columns/blog/een-bar-slecht-plan-dolf-algra
waar is de arbeidsarts gebleven ?
https://www.medischcontact.nl/opinie/blogs-columns/blog/de-arbeidsarts-realistische-optie-of-vurige-wensdroom
wie gaat de bedrijfsarts redden ?
https://www.medischcontact.nl/opinie/blogs-columns/blog/wie-gaat-de-bedrijfsarts-redden-
SER advies – naar een beter arbostelsel
https://www.ser.nl/-/media/ser/downloads/adviezen/2023/arbovisie-2040-deel-1.pdf
Allereerst mijn complimenten voor Hans Dam om deze discussie over de toekomst van de bedrijfsarts ook meer – semi – publiekelijk aan te kaarten. Want inderdaad: Quo vadis, bedrijfsarts ? Waar trekt hij/zij heen ?
Het debat over de toekomst van de bedrijfsarts duurt al meer dan 20 jaar én de NVAB wil haar leden – gezien het structurele en blijvende tekort- een nieuw perspectief bieden.
Wat zal het worden ? Waar moet het heen met ons vak ? Wat zijn de sterke, wat de zwakke kanten ? Wat zijn de uitdagingen, en wat de knelpunten cq valkuilen ? Wat kunnen we nog wel doen en wat zouden we kunnen/moeten afstoten ?
Hans Dam geeft een uiterst gedegen historisch exposé, gezien door een beleidsbril. Je zou het ook anders aan kunnen vliegen bv, vanuit gezichtspunt van de bedrijfsarts zelf en/of arbodienst, of nog beter door de bril van de ‘klant’: werkgever/werknemer/het bedrijf . Want: wat zijn we opgeschoten met het inmiddels uiterst complexe stelsel ?
Mijn ervaring is dat het arbo en verzuim stelsel vooral werkt voor het midden en hogere segment, druk legt op het lagere segment – maar het onderste segment – daar waar de harde arbo en verzuim problemen spelen – buitenschot laat. Geen geld te verdienen, niet interessant, te moeilijk, te ….van alles.
Illustratief voorbeeld van de onmacht van het huidige stelsel is de arbo problematiek van de bagage afhandelaars op Schiphol, zo fraai in kaart gebracht door undercover journalist Jeroen van Bergeijk. Lees zijn artikel in de Volkskrant
of dit:
https://www.medischcontact.nl/opinie/blogs-columns/blog/wie-niet-kijkt-ziet-het-niet.-zijn-de-bedrijfsartsen-de-echte-sukkels-in-het-verhaal
Iedereen stond erbij en keek ernaar- tien jaar lang. Gelukkig heeft de Arbeidsinspectie nu wel het licht gezien en is – uiteindelijk en toch nog – aan de slag gegaan.
In alle discussies over de toekomst van de bedrijfsarts mis ik de dagelijkse praktijk het meest. Er zit een gapend gat tussen de beleidswereld, waarin ook veel arbo en nvab bestuurders circuleren én de praktijk op de werkvloer van Werkend Nederland.
Het ministerie wil ‘de trend keren’ maar als je de stukken leest kan ik er niet uit opmaken waarom dit zou gaan gebeuren. Je kunt wel zeggen dat er meer aan preventie, toezicht, arbocuratieve zorg gedaan moet worden ( iedereen voor , niemand tegen) maar nergens wordt het concreet gemaakt met het HOE dat bereikt moet worden en WAT dat vereist.
Dus is een statement als zero death beleid ( van Gennip/SZW/SER) teveel een kreet voor de buhne.
De medewerkers in de slachterijen, champignonkwekerijen, de kabelmonteurs, de medewerkers in de platform organisaties en distributieparken schieten daar weinig tot niets mee op.
Wat kan de bedrijfsarts daar wel aan bijdragen ? Die vraag heb ik in een potloodschets eerder beschreven in mijn blog op medisch contact – deze toekomst heb ik niet besteld
https://www.medischcontact.nl/opinie/blogs-columns/blog/sorry-maar-deze-toekomst-had-ik-helemaal-niet-besteld
Mijn vertrekpunt is:
1. het tekort aan bedrijfsartsen is structureel, blijvend en neemt alleen maar toe – dus reken je niet meer rijk met allerlei andere aannames
2. dat betekent dat er binnenkort nog maar 600 bedrijfsartsen over zijn voor het werk van nu 1200.
3. conclusie daaruit is: niet alles kan meer, er zullen fundamentele keuzes gemaakt moeten worden
Dat impliceert dat het voorstel van Hans Dam – die sterk pleit voor de oude all round bedrijfsarts- niet meer gaat werken. Daar is het te laat voor.
Wat dan wel ?
Splitst de beroepsgroep op in meerdere segmenten, die allemaal hun eigen profiel en vaardigheden vereisen.
In concreto:
1. de bedrijfsarts/ medisch inspecteur: 30-60 bedrijfsartsen structureel bij de Arbeidsinspectie, regionaal en per sector opgedeeld
2. de sectoraal en branche gerichte bedrijfsarts: 200 hands on bedrijfsarts , onder toezicht van AI
3. de bedrijfsarts- verzuimspecialist: 300 bedrijfsartsen
4. niche players – vrije vogels met eigen bureau: 100 bedrijfsartsen
5. onderzoek en ontwikkeling – gekoppeld aan 1 en 2 : 50 bedrijfsartsen
Uitgangspunt is niet de identiteit van de bedrijfsarts als dokter , maar wat een dokter met zoveel skills en vaardigheden (>10 jaar) kan bijdragen aan de gezondheid van de Werkend Nederland ( werkers en bedrijven/organisaties)
Dat vraagt een sociaal geneeskundig denkraam en een fundamentele andere manier van denken binnen de beroepsgroep
Maar ja: het gaat per slot van rekening over onze eigen toekomst.
Als de beroepsgroep het zelf niet kan bedenken, wie dan wel ?
Denk out of the box. Het kan namelijk anders.
Dus maak een korte basisopleiding met 5 verschillende uitstroom profielen, met voornamelijk bijscholing on the spot/op locatie/op het werk.
De praktijk moet leidend zijn. What else ?