Hand- en polschirurg Marco Ritt heeft een volle dag met operaties, maar kan daarna even tijd maken om te bellen over het aankomende TBV-congres. De lezing die hij daarvoor voorbereidt, is anders dan de meeste die hij geeft, vertelt hij. ‘Normaal spreek ik meer over de technisch-inhoudelijke kant van mijn werk. Operatietechnieken, de zin van bepaalde operaties. Hier was de vraag meer om iets te zeggen over de meest voorkomende aandoeningen, de basale anatomie en de relatie tot werk. Dat is ook leuk om te kunnen vertellen.’
‘Ik kan niet geloven dat je handchirurg bent en atheïst’
Op de middelbare school wist hij al dat hij handchirurg wilde worden. ‘Mijn moeder bevestigt dat, ik was er vroeg bij. Dat was heel fijn, want daar kon ik al mijn keuzes op afstemmen.’ Handen zijn een hobby voor hem, niet alleen een beroep. ‘Ik verzamel kunst met handen erop, schilderijen en munten,’ vertelt hij. Hoe dat komt? ‘Het is een combinatie van een paar dingen, denk ik. Het werk met handen is heel minutieus, heel precies. Maar het is ook een creatief vak, er worden veel nieuwe dingen ontwikkeld, nieuwe operatietechnieken,’ zegt Ritt. Ook ziet een handchirurg direct resultaat van diens werk. ‘Je ziet meteen of je het goed hebt gedaan. Iemand kan de hand of pols weer gebruiken, of niet.’ Hij voegt daar nog aan toe: ‘telkens weer als ik een hand openmaak, denk ik: “wat zit dit ontzettend knap in elkaar”. Je moet wel in iets hogers gaan geloven. Ik kan niet geloven dat je handchirurg bent en atheïst’.
De meest voorkomende aandoeningen die Ritt ziet in zijn werk zijn onder andere carpaaltunnelsyndroom, topamputaties en chronische polsklachten. ‘Ik wil tijdens het congres vertellen over wat belangrijk is bij het diagnosticeren en aanpakken van deze problemen. En verder over de nabehandeling, de rol van de handtherapeut en wat zinnig en onzinnig is in relatie tot verzuim.’
Een voorbeeld van dat laatste is dat Ritt regelmatig ziet dat er meer aan de hand is dan alleen de hand- of polsklachten waar iemand zich mee meldt. ‘Het is met carpaaltunnelsyndroom niet nodig om daarna drie maanden ziek thuis te zitten,’ zegt hij. ‘Mensen willen het soms nog weleens gebruiken omdat ze niet lekker in hun vel zitten op hun werk of een conflict hebben met hun baas. Dan lopen ze klein letsel op en veroorzaakt dat een hele cascade aan ellende.’
‘Ik zeg altijd: het mag zolang de pijn het toelaat’
Verwarring
Op de vraag wat hand- en polsklachten betekenen voor het werk van mensen, zegt Ritt: ‘dat is natuurlijk moeilijk te zeggen, ik ben geen arbeidsdeskundige. Ik zeg altijd: het mag zolang de pijn het toelaat. Maar dat kan soms best voor verwarring zorgen, de nuances hierin wil ik graag op het congres bespreken.’ Als voorbeeld noemt hij duimbasisartrose. ‘Dat is een vervelende aandoening, waar mensen echt last van hebben. Je moet dan kijken wat mensen nog wel kunnen en hoe ze het verder niet te veel belasten.’
Tijdens het congres wil hij daar praktijkvoorbeelden van bespreken, maar ook het belang van handtherapie benadrukken. ‘De patiënt kijkt vaak naar de chirurg voor een oplossing, maar als ik niet kan opereren of heb geopereerd, is handtherapie belangrijk,’ vertelt hij. Een handtherapeut maakt spalken, geeft tips en oefeningen en kijkt mee met de revalidatie. ‘Als je dat niet doet, kan er door littekenvormig blijvende stijfheid van de hand optreden. Dan krijg je nooit meer een betere beweeglijkheid.’
Maakbaar
Ritt ziet in zijn werkveld dat het moeilijk is een patiënt te overtuigen dat een operatie niet nodig is en dat er voldoende naar gekeken is. ‘De pols is bijvoorbeeld heel ingewikkeld, dat wil ik ook graag laten zien. Er lopen zoveel spiertjes en bandjes, een klein trauma kan voor maanden klachten zorgen. Maar als niets echt kapot is, opereer ik liever niet. Dat accepteert de maatschappij niet, alles moet maakbaar zijn,’ vertelt hij. Dit geldt zeker als werk ook nog een rol speelt. ‘Mensen willen dan dat het gisteren is opgelost, dat kan niet altijd.’ Aan de andere kant wil je ook de genezing van de patiënt niet in de weg zitten. ‘Iemand mag niet te snel weer te veel gaan doen.’
‘Ik zou toejuichen dat de bedrijfsarts en handtherapeut samen kijken naar wat een werknemer weer kan gaan doen,’ zegt Ritt. ‘Dat laat de patiënt ook zien dat er in diens belang wordt gedacht.’
Tegen patiënten spreekt hij altijd over een medisch-technisch tijdstip en een patiënt-subjectief gebonden tijdstip. ‘Tien dagen na een operatie kun je eigenlijk al niets meer kapot maken. Je kunt op je handen gaan staan of gaan rotsklimmen. Maar een patiënt kan wel klachten hebben van het litteken van de wond.’ Hoe het daarna verder gaat, hangt af van het werk van de patiënt en de pijnbeleving. ‘Werk je met een toetsenbord of in de bouw? Kun je pauzes houden? Daar moet goed naar worden gekeken.’