Aan het begin van deze eeuw werd ik als jonge universitair docent gebeld. ‘Met Ciska Dresselhuys, hoofdredactrice van Opzij.’ Het zweet brak me uit, en dat had niks met opvliegers te maken maar alles met het beeld dat opdoemde. Roodgelakte nagels, rode lippenstift. Dit boegbeeld van het Nederlandse feminisme zou vast in staat zijn mij de op dat moment vertrouwelijke informatie te ontfutselen! We deden namelijk onderzoek naar man-vrouw-verschillen in arbeidsongeschiktheidsrisico voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) uitvoerden. Maar ik hield mijn belofte aan SZW, door braafheid, fermheid of doordat mevrouw Dresselhuys gewoon een nette journalist was.
Toen de resultaten wel vrijgegeven mochten worden, had Opzij geen interesse meer. Ze wisten natuurlijk allang dat de man-vrouw-verschillen niet kwamen doordat vrouwen minder gemotiveerd voor werk zouden zijn, maar doordat vrouwen in een andere situatie zaten dan mannen. Toentertijd vaker in branches met minder goed arbobeleid.
Andere tijden, maar nog steeds zijn er verschillen tussen de situatie van werkende mannen, werkende vrouwen en andere werkende mensen. Inmiddels verwijst de term gender niet alleen meer naar het samenspel tussen biologie, psychologie en sociale omstandigheden, maar ook naar de rol waarmee iemand zich identificeert. Dat is complex maar de simpele boodschap blijft: het is altijd van belang naar de individuele situatie te kijken.
Toch zijn er wel wat vuistregels op groepsniveau. Gemiddeld genomen werken vrouwen in Nederland vaker in deeltijd (of beter gezegd, bijna altijd: 70%). Ze doen ook meer in het huishouden (8 uur per week) dan de gemiddelde man. Daarbij vraag ik me altijd wel af of zaken als administratie, de auto naar de garage brengen en lampen ophangen ook als huishouden worden gezien en of die verdeling dus echt zo scheef is.
Wat wel als een paal boven water staat, is dat vrouwen meer mantelzorg doen, en ook vaker de essentiële mantelzorgtaken. Er wordt veel geschreven over het vervagen van grenzen tussen werk en privé, en de gemiddelde werkende vrouw heeft daar waarschijnlijk nog meer last van dan de gemiddelde werkende man. En dan werken vrouwen vaker in de sectoren gezondheidszorg en onderwijs (toevallig ook de hofleveranciers van burn-out).
Voor bedrijfs- en verzekeringsartsen wordt het steeds belangrijker naar de situatie van hun cliënten te kijken voor een goede probleemoriëntatie. Alleen de klachten kennen is niet genoeg voor de juiste beoordeling en aanpak. In feite is zo’n genderbenadering niets anders dan het hanteren van het ICF-model. De vuistregels voorkomen dat hem, hen of haar daarbij het zweet uitbreekt.
Lees de recente TBV-special over gender hier.