In een prikkelende bijdrage stelt Frans Slebus de vraag of de verzekeringsarts zal uitsterven. ‘Als wij geen actie ondernemen is het antwoord ja,’ meent Slebus. ‘Als wij echter in staat zijn om aankomende collegae aan te spreken als zorgprofessional, is het antwoord nee’. We zullen ons vak dan aantrekkelijker moeten ‘framen’ en beter moeten laten zien waar we voor staan. Een punt is dat we wel een verhaal moeten hebben waar we zelf in geloven, wil het anderen aanspreken. Dit geldt overigens ook voor de bedrijfsgeneeskunde, waar eveneens een flink tekort aan artsen ontstaat.
Professionele identiteit
Er is het nodige gepubliceerd over het belang van een duidelijk zelfbeeld als professional. De gangbare term is professionele identiteit. Manon Ruijters schreef er met anderen een stevig boek over: Je Binnenste Buiten. Zij omschrijft professionele identiteit als ‘datgene wat iemand onvervreemdbaar kleur geeft in het werk’. Lastig is dat het eigene in ons werk, het ‘binnenste’, niet zo gemakkelijk onder woorden te brengen is. In haar boek werkt ze daarom uit hoe beroepsgroepen hun professionele identiteit kunnen verkennen en expliciteren.
Ruijters benoemt vier lagen in de beroepsidentiteit: institutioneel frame, professioneel frame, professioneel zelf en persoonlijk zelf. Dit wordt duidelijker in een voorbeeld: ik voel me betrokken bij mijn beroepsgroep (professioneel frame), maar ook bij het Radboudumc (institutioneel frame). Met name omdat deze organisatie me voldoende autonomie geeft om mijn werk op mijn manier te doen (professioneel zelf), rekening houdend met mijn interesses, waarden en normen (persoonlijk zelf).
Identificatie en separatie
Volgens dit model speelt er bij beroepsidentificatie dus zowel iets gemeenschappelijks als iets individueels. Een nieuwkomer bij UWV moet zich gaan herkennen in het beroepsbeeld dat verzekeringsartsen met elkaar delen (professioneel frame). Maar hij of zij moet ook onderzoeken hoe dit vakgebied aansluit bij de persoonlijke ambities en welke eigen accenten mogelijk zijn in de manier van werken (professioneel en persoonlijk zelf). Ruijters noemt het eerste proces ‘identificatie’ en de individuele zoektocht ‘separatie’. Zij signaleert dat beroepsopleidingen veel aandacht besteden aan professionele ontwikkeling, met een sterk accent op het verkennen van ieders eigen kleur. In haar visie leidt vroegtijdige separatie vooral tot onzekerheid. Het is zaak eerst te werken aan identificatie. Pas als je weet wat het betekent om verzekeringsarts of bedrijfsarts te zijn, kun je daar een eigen invulling aangeven. Dat klinkt beslist plausibel!
Institutioneel frame
Het institutioneel frame verdient nadere aandacht. In gesprekken met verzekeringsartsen komt vaak naar voren dat collega’s bij UWV vertrekken omdat ze elders meer kunnen verdienen. Dat speelt vast een rol. Maar de UMC’s weten hun medische staf wel vast te houden, terwijl ook daar geldt dat elders een hoger inkomen mogelijk is. Er spelen dus ook andere aspecten een rol zoals werkinhoud, ontwikkelingsmogelijkheden, autonomie en aanzien. Organisaties kunnen ook daarop concurreren bij het werven van professionals. Het is daarom relevant te onderzoeken hoe UWV en de arbodiensten hierop scoren en wat hieraan te verbeteren is.
Frans Slebus zal in nieuwe bijdragen ingaan op vragen als: hoe zit het met onze professionele autonomie en verantwoordelijkheid, hoe kan het werk zo worden georganiseerd dat ons vak aantrekkelijker wordt voor jonge collega’s? Ik ben heel benieuwd naar zijn visie en geef hem graag mee dat al deze punten raken aan onze professionele identiteit.
Joost van der Gulden is bedrijfsarts en redacteur van TBV
Contact: joost.vandergulden@radboudumc.nl
Zorgidentiteit
Verschrikt vraagt van der Gulden zich af, als hij leest dat de verzekeringsarts zich moet gaan opstellen als zorgprofessional, of de verzekeringsarts niet eerst wat moet gaan doen aan zijn professionele identiteit. Tussen de regels door lees ik in zijn betoog dat medisch leiderschap zich meer moet richten op de professionele normen en waarden waaronder de verzekeringsgeneeskundige werkzaamheden worden verricht en niet gebaseerd moet zijn op financieel gewin. Dit kan ik helemaal beamen. Dit weerhoudt me echter niet van de volgde vragen.
1) hoe verhoudt de term ‘identiteit’ zich tot zich tot de term ‘onze’?
2) hoe verhoudt term ‘professional’ zich tot de term ‘professioneel”?
3) hoe kunnen de zorgprofessional en de professionele identiteit elkaar vinden?
ad 1) ’Identiteit’ en ’onze’ staan op gespannen voet. ‘Identiteit’ zorgt voor variatie in ‘onze oordelen’. Een doorn in het oog van de opdrachtgever die eensluidende oordelen verwacht ongeacht de beoordelaar. Variatie in oordelen is in zoverre acceptabel als door de professie voor redelijk gehouden. Een professie is voor haar geloofwaardigheid er alles aan gelegen om de variatie zo klein mogelijk te houden. Zij heeft daarvoor echter de inzet van de verzekeringsarts nodig. ‘Onze’ kan daarom beter vervangen worden door ‘je’, waardoor de vraag ontstaat wat jouw bijdrage als zorgprofessional is aan de variatie in oordelen en wat je eraan doet om de variatie zo te laten blijven of te verkleinen. Verkassen voor een hoger salaris, waar overigens niets mis mee is, is daar niet helpend bij maar heeft niets met de kwaliteit van je werk te maken. Ik neem tenminste aan dat er geen verzekeringsartsen bestaan die hun oordeel laten afhangen van het salaris dat zij voor hun oordeel ontvangen.
ad 2) Je bent een professional en je gedraagt je professioneel. Wat je bent is je essentie. Hoe je je gedraagt is je existentie. Met je essentie dwing je passief ontzag af en hoef je bijdrage niet te laten zien. Met je existentie laat je zien wie je bent en hoe je het verschil maakt. Een verschil dat binnen de grenzen valt wat door de professie als acceptabel wordt gehouden.
Voor de klant zal de vraag hoe de term professional zich verhoudt tot de term professioneel een academische zijn. De klant komt hier niet voor maar voor zorg. Zorg die erop gericht is om hem zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de sociaal-medische gevolgen van zijn ziekte voor zijn toekomstig leven, zodat hij weer met dit leven verder kan. Daarom in weerwil van de reactie van Van der Gulden, laten we het niet over de professional of het professionele hebben want dan heffen we de verzekeringsartsen, waar er te weinig van zijn, op het veel te grote podium. Niet de verzekeringsarts moet op het podium maar de klant. Daar zijn er genoeg van terwijl het podium nog moet worden gebouwd.
ad 3) Uit bovenstaande mag duidelijk zijn geworden dat ik van mening ben dat de zorgprofessional en de professionele identiteit elkaar kunnen vinden als de aandacht in het beoordelingsproces niet zozeer op de verzekeringsarts, maar op de klant gericht wordt en tja…wat houdt dat nu voor de verzekeringsarts in? Wat is je zorgidentiteit? Hoe handel je als verzekeringsarts om de klant zo snel mogelijk zekerheid te geven over de sociaalmedische gevolgen van zijn ziekte op zijn functioneren? Dat kan ik u niet vertellen, maar dat moet uzelf doen, mogelijk geïnspireerd door toekomstige artikelen in dit tijdschrift
Graag gedaan Gijsbert! Zou leuk en waardevol zijn wanneer de NVAB en NVVG een discussie over onze beroepsidentiteit aanzwengelen.
Dank Joost voor het refereren aan het werk van Manon Ruijters. Ik denk dat dat heel behulpzaam is bij het voeren van het gesprek over onze beroepsidentiteit.