In België is er een handige en voordelige oplossing voor wie hulp in het huishouden kan gebruiken: de dienstencheques. In tegenstelling tot Nederland, waar huishoudelijke hulp vaak rechtstreeks (en dikwijls zwart) wordt ingekocht, gaat dit in België via een tussenliggende werkgever. Door dienstencheques aan te schaffen, kunnen mensen een dienstencheque-werknemer inschakelen die bij je thuis komt helpen met huishoudelijke taken zoals poetsen, strijken, koken en boodschappen doen. De overheid draagt bij aan de kosten, wat het gebruik van dienstencheques extra aantrekkelijk maakt.
Maar er zijn nog meer voordelen verbonden aan de dienstencheques. Zo kan deze sector zwarte werkgelegenheid verminderen en de sociale zekerheid versterken. En het succes van de dienstencheques valt niet te onderschatten: meer dan een miljoen mensen, een kwart van alle Belgische huishoudens, maken er gebruik van. Er zijn maar liefst 150.000 banen (oftewel 3,1% van alle banen in België) mee gemoeid.
Kortom, de sector van de dienstencheques is van essentiële betekenis geworden sinds haar oprichting in 2004. Deze sector speelt in op een reële vraag naar persoonlijke en huishoudelijke diensten. Zo kunnen actieve huishoudens hun gezins- en beroepsleven beter combineren, terwijl ouderen langer thuis kunnen blijven wonen. En in een context van de-industrialisering en een voortdurende achteruitgang van laaggeschoolde beroepen, biedt deze sector ook mogelijkheden om formele banen te creëren voor mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. Hierbij denken we vooral aan alleenstaande vrouwen, immigranten, laaggeschoolden en 50-plussers. En aangezien de vraag naar huishoudhulpen in Europa alleen maar groter wordt, zal de sector van de dienstencheques alleen maar aan belang toenemen.
De huishoudhulpen vormen een precaire werknemersgroep
Het is jammer genoeg zo dat huishoudhulpen een kwetsbare werknemersgroep vormen. Er zijn verschillende kenmerken van het beroep die het welzijn op het werk van werknemers in de sector in gevaar brengen. Denk maar aan de fysieke belasting en het gebrek aan variatie in het werk, de beperkte flexibiliteit, korte pauzes tussen klanten, de eenzaamheid van het werk en de werkplek en het gebrek aan erkenning. Dit alles is beschreven in een rapport van de EU-OSHA genaamd Well-being at work in the service voucher sector in Belgium.
Het is dan ook begrijpelijk dat de Arbeidsinspectie sinds vorig jaar extra aandacht besteedt aan deze werknemersgroep.
Verhoogde aandacht door de Arbeidsinspectie
Van februari tot april 2022 voerden inspecteurs van Toezicht op het Welzijn op het Werk (TWW) een onderzoek uit bij bedrijven in de dienstenchequesector, op verzoek van de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk. Het doel van dit onderzoek was om de werkomstandigheden en de veiligheid en gezondheid te verbeteren van werknemers die huishoudelijke taken uitvoeren bij particulieren via het systeem van dienstencheques. De inspecteurs concentreerden zich met name op de naleving van de regels voor welzijn op het werk en de verantwoordelijkheden van werkgevers en hun hiërarchische lijn bij de gebruiker thuis.
Tijdens het onderzoek werden in totaal 175 bedrijven bezocht. In totaal werden 1172 inbreuken vastgesteld in de geïnspecteerde bedrijven. De meest voorkomende inbreuken hadden te maken met het ontbreken van een schriftelijke risico-evaluatie met betrekking tot blootstelling aan chemische stoffen, het handmatig tillen van zware lasten en de bescherming van zwangere werknemers. Een tweede belangrijk punt was het gebrek aan passend gezondheidstoezicht, zowel voorafgaand als periodiek. Een derde belangrijk aandachtspunt was het gebrek aan toezicht van de werkgever en hun hiërarchische lijn bij de gebruiker thuis om na te gaan of de arbeidsmiddelen en onderhoudsproducten geschikt en veilig waren voor het werk dat moest worden uitgevoerd.
Op basis van deze bevindingen concludeerden de inspecteurs dat het ontbreken van gezondheidstoezicht een groot probleem vormde. Ze benadrukten dat alle dienstenchequewerkgevers hun werknemers verplicht moeten onderwerpen aan een voorafgaand en periodiek gezondheidstoezicht.
Een periodiek gezondheidstoezicht door de arbeidsarts voor de huishoudhulpen, uiteraard heb ik als arbeidsarts daar geen probleem mee. Maar tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren.
De overheid heeft zelf de huidige situatie mee-gecreëerd
De Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid zelf heeft bijgedragen aan de huidige situatie. In 2013 adviseerde een externe preventiedienst om een analyse van maatregelen uit te voeren die de risico’s verminderen, waardoor geen periodiek medisch toezicht meer nodig zou zijn; wat wettelijk gezien correct was.
In 2016 veranderde de financiering van externe preventiediensten en plaatste de FOD Werkgelegenheid de dienstenchequesector in de laagste tariefgroep, waardoor de interne preventiediensten van die werkgevers ook een lager budget kregen. Het was dus de FOD zelf die vaststelde, en zich er in kon vinden, dat er weinig gezondheidstoezicht plaatsvond in de sector.
We hebben de capaciteit niet
Als arbeidsarts vind ik uiteraard ook dat de gezondheid van huishoudhulpen onze aandacht verdient, maar als medisch directeur van een externe preventiedienst constateer ik dat er al een tekort is aan arbeidsartsen en dat dit tekort naar verwachting alleen maar groter wordt. Binnen vijf jaar zal er naar schatting zelfs 30% minder arbeidsartsen zijn door de lagere instroom en de grote groep artsen die binnenkort met pensioen gaan. Dit probleem wordt versterkt doordat de huidige wetgeving ondanks mondelinge intentieverklaringen nog steeds niet toestaat dat het gezondheidstoezicht door andere gezondheidsprofessionals (zoals verpleegkundigen) wordt uitgevoerd, zoals in andere EU-landen wel het geval is.
Daarom is de vraag wie die 150.000 extra onderzoeken gaat uitvoeren? Moeten we misschien de re-integratie-onderzoeken laten vallen die onlangs nog als prioriteit zijn vastgelegd? Of het gezondheidstoezicht van de uitzendkrachten, waar een voorstel voor een andere aanpak op dovemansoren is gevallen omdat ook zij tot een “precaire werknemersgroep” horen? Ik sta open voor suggesties, maar het is als het bekende spreekwoord: you can’t have your cake and eat it too.
Dit ondergraaft het principe van het dynamisch risicobeheersingssysteem
Als het aankomt op welzijn op het werk, gaat collectieve bescherming boven individuele beschermingsmaatregelen. Hoewel gezondheidstoezicht op werknemers wordt beschouwd als een collectieve beschermingsmaatregel, richt het zich toch op het individu. Daarom heb ik problemen met de inspectie die een periodiek gezondheidstoezicht oplegt, zelfs als de interne dienst in samenwerking met de arbeidsarts een concreet actieplan heeft opgesteld op basis van een multidisciplinaire risicoanalyse, met ergotrainingen, opleidingen, een lijst van toegelaten producten, een procedure voor moederschapsbescherming en, indien nodig, een laagdrempelig contact met de arbeidsarts of pa-psy. Dit plan kan namelijk een veel grotere impact hebben op het welzijn van de medewerkers dan een periodiek gezondheidstoezicht en is een betere toepassing van het budget voor preventie.
Conclusie
Als het gaat om huishoudhulpen, ben ik het volledig eens dat hun werksituatie vaak onzeker is en dat hun werkplek bijzondere uitdagingen met zich meebrengt. Om hun welzijn te garanderen, is het belangrijk dat er gerichte risicoanalyses worden uitgevoerd en dat ze de juiste werkmiddelen hebben en op maat gemaakte opleidingen krijgen.
Wat mij echter zorgen baart, is het feit dat inspecties als oplossing een standaard gezondheidstoezicht willen opleggen. Dit houdt geen rekening met de werkelijke situatie op het terrein en is niet de meest effectieve maatregel om het welzijn van deze werknemers te verbeteren. Laten we daarom kijken naar andere maatregelen die mogelijk meer impact hebben op de werkomstandigheden van huishoudhulpen.
Contact
Edelhart Kempeneers, edelhart.kempeneers@attentia.be