De prevalentie van visueel beperkte mensen ligt wereldwijd rond de 200 miljoen.1 De Nederlandse bevolking telde in 2009 een totaal van 315.000 mensen met een visuele beperking, waarvan 62.400 jonger is dan 65 jaar.1 Een visuele beperking gaat vaak gepaard met grote psychosociale gevolgen, zo ook op de arbeidsmarkt.2,3,4
Een negatieve houding van werkgevers tegenover visuele beperkte werknemers en gebrekkige toegankelijkheid van werkplekken vormen barrières voor arbeidsparticipatie bij visueel beperkten.2,3 Jaarlijks melden zich gemiddeld 422 cliënten met een visuele beperking voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen). Daarvan wordt gemiddeld 40 procent als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt beoordeeld.5 Bij een WIA-beoordeling moeten verzekeringsartsen de belastbaarheid van de cliënt in kaart te brengen.6
Het zien is voor UWV-verzekeringsartsen omschreven als het opnemen van visuele informatie, al dan niet met visuele hulpmiddelen.7,8 De belastbaarheidsbeoordeling bij een visuele stoornis kent, alhoewel weinig wetenschappelijk onderbouwd, een pragmatische benadering. Het belang van diverse kwaliteiten van het zien worden globaal ingeschat. Dit betreffen zowel fysiologisch kwaliteiten, zoals gezichtsscherpte en diepte zien, als niet-fysiologisch kwaliteiten, zoals refractieafwijkingen en fusiestoornissen.8 Ondanks deze poging tot het aanreiken van handvatten leert de praktijk dat UWV-verzekeringsartsen de claimbeoordeling van visuele beperkingen veelal als complex ervaren.
Kortom, de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van visuele beperkingen lijkt complex en is nauwelijks wetenschappelijk onderzocht. Zo is onduidelijk welke problemen verzekeringsartsen ervaren bij het inschatten van de belastbaarheid van mensen met een visuele beperking. Dit onderzoek heeft daarom ten doel inzicht te krijgen in de uitdagingen en overwegingen van verzekeringsartsen bij het beoordelen van de belastbaarheid van visueel beperkte cliënten. Vanwege het explorerende karakter is een kwalitatieve onderzoeksopzet het meest geschikt.9 In dit onderzoek staan de volgende onderzoeksvragen centraal: (1) welke knelpunten ervaren UWV-verzekeringsartsen bij de claimbeoordeling van visueel beperkte cliënten en (2) welke oplossingen en adviezen zien deze verzekeringsartsen voor de ervaren knelpunten? Inzicht hierin kan leiden tot (praktische) aanbevelingen ten aanzien van het beoordelen van de belastbaarheid van visueel beperkten.
Methode
Opzet, populatie
Dit kwalitatief onderzoek bestond uit twee focusgroepen met elk zes deelnemende (verzekerings-)artsen, die werkzaam zijn in de claimbeoordeling bij UWV. Voor voldoende interactie en voldoende variatie in een focusgroepinterview is 6 tot 8 deelnemers ideaal.10,11 De focusgroepinterviews zijn afgenomen in februari en maart 2018 op het UWV-kantoor Amsterdam. Duur van de interviews betrof tussen de 96 en 110 minuten. Voor de focusgroepinterviews werden 12 artsen van UWV-kantoor Amsterdam door hun adviseurs doelgericht geselecteerd (purposive sampling). Hierbij werd gestreefd naar een heterogene groep deelnemers op basis van de kenmerken geslacht, leeftijd, registratie als verzekeringsarts of in opleiding daarvoor, en hun werkervaring. De geselecteerde deelnemers werden per e-mail uitgenodigd voor deelname en mondeling geïnformeerd over het doel van het onderzoek, praktische zaken rond het interview, vrijwilligheid van deelname en de anonieme verwerking van de resultaten van het interview. Na deze toelichting ondertekende iedere deelnemer een toestemmingsformulier voor deelname aan het onderzoek.
Interview, casus
De interviews zijn afgenomen door de eerste auteur (RD), een verzekeringsarts in opleiding met praktijkervaring in interviewen van cliënten. De interviews verliepen semigestructureerd met gebruik van een opgestelde topiclijst. Deze topiclijst was gebaseerd op de praktijkervaringen van de eerste auteur en verder ontwikkeld in twee pilotinterviews met een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Nieuwe topics konden vervolgens in het volgende interview gebruikt worden, met als vertrekpunt de topics in de pilotinterviews. Tijdens de interviews werden notities gemaakt.
Naast het aanscherpen van de eigen interviewtechniek werd in de pilotinterviews ook het nut van een representatieve casus uitgetest. Deze werd gebruikt om tijdens het interview de problematiek en discussie over de beoordeling bij visuele problemen te stimuleren. Hiervoor werd gekozen, omdat ingeschat werd dat de meeste deelnemers relatief weinig ervaring hadden met deze casuïstiek in de dagelijkse praktijk.
De volgende topics kwamen tijdens het focusgroep interview aan bod.
Topics ten behoeve van de beantwoording van de eerste onderzoeksvraag:
algemene ervaringen omtrent claimbeoordeling bij visueel beperkingen;
kennis over (beoordeling van) visuele beperkingen;
werkwijze rondom beoordeling van visuele beperkte cliënten;
gebruik of interpretatie van de functionelemogelijkhedenlijst (FML) en (leken)rapportage;
ervaringen omtrent bilateraal overleg verzekeringsarts-arbeidsdeskundige.
Topic ten behoeve van de beantwoording van de tweede onderzoeksvraag:
eventuele oplossingen voor gesignaleerde knelpunten.
Data-analyse
Elk interview werd audio opgenomen en nadien verbatim getranscribeerd in Word (Microsoft Office 2010). De transcripten werden vervolgens voorafgaand aan de analyse voorgelegd aan de deelnemers voor eventueel correctie en commentaar (member check). Dit leverde geen nieuwe data op. Alle transcripten werden door de eerste auteur en een coauteur (JS) onafhankelijk van elkaar geanalyseerd middels thematische-analyse12, volgens de volgende stappen. Getranscribeerde data werden verkend, waarna eerste codering middels sleutelwoorden zijn toegekend aan bepaalde passages. Vervolgens zijn op basis van belangrijke patronen in de eerste codering, thema’s onderscheiden. In de clusters van thema’s werden hoofd- en subthema’s onderscheiden. Nadien is opnieuw bekeken of de elementen in de data het thema ondersteunden. De resultaten vanuit de coderingen werden vervolgens met een onafhankelijke derde coauteur (JH) na meerdere consensusbijeenkomsten gezamenlijk geëvalueerd en zo nodig aangepast. Uiteindelijk werden de thema’s definitief gemaakt.
Resultaten
Kenmerken deelnemers
Geen van de 12 geselecteerde en voorgelichte deelnemers had deelname geweigerd of was verhinderd. Er was sprake van een heterogene deelnemersgroep. In tabel 1 is de variatie van deelnemers per kenmerk beschreven.
Tabel 1
Kenmerken van deelnemende artsen (n=12)
Kenmerk
Artsen
Leeftijd in jaren, gemiddelde (SD)
50
(13,1)
Vrouw, n
7
Aantal jaren werkzaam als verzekeringsarts, gemiddelde (SD)
21
(13,5)
Aantal jaren ervaring binnen de claimbeoordeling, mediaan (range)
16
(2-35)
Registratie als verzekeringsarts, n
8
In opleiding tot verzekeringsarts, n
2
Arts werkzaam in de claimbeoordeling, niet geregistreerd of in opleiding tot verzekeringsarts, n
2
Zelf visuele belemmeringen/hulpmiddel (actueel of ooit), n
11
1. Knelpunten bij de claimbeoordeling omtrent visuele beperkingen
Meerdere knelpunten bij de claimbeoordeling van visueel beperkten werden door de deelnemers aangegeven (kader 1). De complexiteit van de aandoening werd als een belangrijk knelpunt door alle deelnemers benoemd. Dit illustreerden zij met het ingrijpende effect van de aandoening op het basaal dagelijks functioneren, de moeizame objectiveerbaarheid en de grote variatie in uiting met een moeizame correlatie tussen afwijkingen en klachten (fragment 1.1-1.3). Factoren als gewenning en coping konden volgens de deelnemers soms een aandeel hebben in de klachten, echter konden zij dat bij deze aandoening vaak lastig op waarde beoordelen (fragment 1.4).
Gebrek aan een richtlijn, kennis en scholing omtrent visuele aandoeningen werd verder genoemd als een knelpunt (thema 2). Ook gaven de deelnemers te kennen dat zij weinig cliënten met een visuele beperking zagen in hun dagelijkse praktijk, waardoor zij weinig ervaring op dit gebied hadden. Informatie van de specialist of expertisecentrum vonden deelnemers bij dit ziektebeeld vaak matig toepasbaar gelet op de interpretatie van het ziektebeeld en de vertaling naar arbeidsbeperkingen. Deze informatie ervaarden zij vaak als te summier, te technisch of onvoldoende objectief (thema 3).
Hoewel de deelnemers in hun spreekuur enige mogelijkheden ervaarden om de claim zelf te onderzoeken, gaven zij aan dat dit vaak leidde tot een ingewikkelde of uitgebreide anamnese. Bovendien ervaarden zij bij het doen van eigen metingen lacunes in kennis en vaardigheden.
De uiteindelijke weging en interpretatie van alle verkregen gegevens vonden deelnemers lastig, zelfs als er soms meerdere verslagen van objectieve metingen beschikbaar waren via specialisten. De deelnemers gaven ook aan soms gefrustreerd te zijn, omdat de aandoening op het eerste gezicht goed meetbaar lijkt te zijn, maar dat de interpretatie van de metingen moeilijk blijft. Sommige deelnemers gaven aan uitsluitend af te gaan op de informatie van de specialist, terwijl anderen ook de resultaten uit het eigen onderzoek integreren en wegen.
Ook de weging van de rol en het effect van medische hulpmiddelen en werkplekaanpassingen vonden de deelnemers moeilijk (thema 6). Dit speelt bij medische hulpmiddelen indien sprake was van financiële problemen, bij het aanschaffen, of secundaire medische problemen, zoals een contactlensintolerantie. Dan wel bij de waardering en weging van reeds (deels) gerealiseerde of theoretisch toepasbare werkplekaanpassingen, zoals ICT-hardware- en -softwareaanpassingen.
Deelnemers rapporteerden daarnaast een beperkte toepasbaarheid van de FML bij de vertaalslag naar arbeidsbeperkingen bij een visuele aandoening, bijvoorbeeld omdat er een beperkt aantal geschikte FML-items aanwezig zijn. Zij zagen hierbij slechts één duidelijk item beschreven in de FML, namelijk het item Zien in rubriek 2 van de FML. Doordat dit een open item is, ervaarden deelnemers hierbij een gebrek aan handvatten en mogelijkheden tot kwantificeren (fragment 7.1-2). Hoewel zij ook andere FML-items, zoals Werken met een toetsenbord en muis en Lezen, als (indirect) relevant zagen, ervaarden zij verwarring of deze items bij visuele aandoeningen toegepast mogen worden binnen het Claimbeoordeling- en Borgingssysteem (CBBS) (fragment 7.3). Andere gerapporteerde knelpunten betroffen een lastige schriftelijke overdracht naar de arbeidsdeskundige in juiste en begrijpbare termen, alsmede het ervaren invaliderende karakter van het CBBS-programma bij het aangeven van visuele beperkingen (thema 8).
2. Oplossingen bij de claimbeoordeling omtrent visuele beperkingen
Vanuit de deelnemers werden meerdere oplossingen voor enkele van de knelpunten aangereikt (kader 2). Behoefte aan het vergroten en verbeteren van kennis en vaardigheden op dit onderwerp werd veelal als een oplossing aangedragen. Dit kon volgens de deelnemers in de vorm van nascholing of een cursus, waarbij er vooral ook aandacht moet zijn voor de vertaling van visuele beperkingen in arbeidsbeperkingen. Het ontwikkelen van hulpmiddelen als een richtlijn of protocol en een bureaulegger of checklist voor de beoordeling van visuele beperkingen voor bij het spreekuur en de rapportage-voering werd ook meermaals geopperd als een verbeterstap (thema 1). Het belang van een goede en uitgebreide anamnese werd door enkele deelnemers onderschreven. Letten op zaken als oog-handcoördinatie, laten lezen tijdens een spreekuur, testen van functioneel korte-midden-langeafstand zien, uitgebreid dagverhaal werden hierbij als voorbeelden genoemd (thema 2). Deelnemers wensten hierbij wel meer praktische handvatten.
Een andere oplossing lag volgens de deelnemers in een nauwere samenwerking met de arbeidsdeskundige bij de claimbeoordeling. Volgens hen zou dit ten goede kunnen komen aan het toelichten en wegnemen van onduidelijkheid van (termen in) de beschouwing/FML, en daarnaast het goed afstemmen van de visuele beperkingen met de geduide functies (thema 3). Ook het inzetten van medische expertises, door bijvoorbeeld visuele expertisecentra, werd genoemd als er twijfel over de beoordeling was of bij ernstige visuele klachten (thema 4).
Kader 1. Knelpunten van verzekeringsartsen bij de claimbeoordeling omtrent visuele beperkingen
1. Knelpunt: complexiteit van de aandoening
1.1. (V9) Het is allemaal met dezelfde visusklachten, kun je primaire dingen die sommigen misschien wel en andere niet kunnen.
1.2. (V6) Dus heel merkwaardige verschillen vind je. Ik heb zelf mensen ontmoet die visus 0,1 haalden, maar wel met de auto zijn gekomen, schrikbarend en onvoorstelbaar, dan merk je dus zo sociaal niets, je geeft ze gewoon een hand van en gaat zitten.
1.3. (V4) Het is heel frustrerend dat visusnummer eigenlijk heel weinig zegt over hoe iemand functioneert.
1.4. (V9) Als het bijvoorbeeld een half jaar geleden gebeurd is, dan is begrijpelijk dat er nog niet een geheel gewenningsproces geweest is. Maar als iemand er al 30 jaar mee leeft, ja.
2. Knelpunt: gebrek aan richtlijn/protocol, weinig kennis en scholing
2.1. (V8) Er ontbreekt een concrete richtlijn. Ik gebruik wel eens de richtlijn Werken met Beeldscherm, als richtlijn voor de bedrijfsarts. Maar ja, daar zie ik ook niet zoveel over bepaalde ziektebeelden. Ik verveel me nooit als ik cliënt zie met oogklachten, vooral omdat het te weinig voorkomt.
2.2. (V9) Ik vind bij oogklachten een gebrek aan medische kennis. Bij bepaalde ziektebeelden, zoals hart en longen, zijn we medisch opgeleid met veel bij- en nascholing. Maar over oogklachten krijgen we nauwelijks iets, zoals nascholing.
3. Knelpunt: matige toepasbaarheid van informatie van specialist en expertise centra
3.1. (V2) Die informatie is soms wel eens heel technisch ook, van een orthoptist bijvoorbeeld. Voor een oogheelkundig leek is dat wel lastig om dat goed te interpreteren. Het is wel van belang dat er een goede conclusie staat en duidelijk staat wat er aan de hand is.
3.2. (V8) Heel vaak hebben we info van de oogarts, maar heel veel dingen ontbreken over wat we nodig hebben in de praktijk bij de vertaling van klachten naar beperking.
3.3. (V6) Komt dan toch zo’n begeleider [van expertisecentrum] mee, maar heel subjectief. Hele ondersteunde brief voor cliënt. Prima, maar kan ik ook niet zoveel mee.
4. Knelpunt: uitdagingen bij anamnese en onderzoeks-metingen
4.1. (V4) Dus je moet doorvragen. Enkel het doen met gewoon het antwoord ja/nee of ze boodschappen doen, is onvoldoende. Het is een meer ingewikkelde anamnese. Dus uitgebreider en specifieker.
4.2. (V6) We kunnen zelfs retina bekijken, maar dat moet je kunnen. Ik doe soms wel spleetlamponderzoek als er corneaproblemen zijn. Is ook om een beetje om serieus genomen te worden.
5. Knelpunt: weging van (objectieve) gegevens bij vertaling naar beperking
5.1. (V4) Lijkt dat het heel meetbaar is, maar eigenlijk vind ik het heel moeilijk om te kwantificeren. Je hebt dan misschien een aantal objectiveerbare metingen gekregen, maar in hoeverre dit beperkingen geeft en op welke manier is heel individueel ook.
5.2. (V7) Het is maar een discussie waar je de grens moet leggen. Wanneer is het te begrijpen dat iemand bijvoorbeeld zonder risico over straat kan lopen, kan fietsen, kan…
6. Knelpunt: weging en rol van medische hulpmiddelen en werkplekaanpassingen medische hulpmiddelen bij beoordeling
6.1. (V1) Maar in ieder geval moet het niet te corrigeren zijn. Zo lang het nog te corrigeren is, hoef je niet echt beperkingen vast te stellen, denk ik. Dan heb je zo’n probleem en dan koop je niet een lens. Ik vind het wel heel moeilijk om beperkingen te geven omdat iemand dan een bepaald hulpmiddel niet kan aanschaffen.
6.2. (V9) In hoeverre mag je verwachten dat bij bepaalde aandoeningen met soms wat aanpassingen, zoals beeldscherm of iets dergelijks, er eigenlijk geen beperking is.
7. Knelpunt: beperkte toepasbaarheid FML en gebruik van beschouwing bij vertaling naar visuele beperking
7.1. (V8) En in de FML staat Zicht beperkt, maar ja wat houdt dat in.
7.2. (V3) Je kan heel veel dingen niet kwijt in FML. Maar dat komt ook door het dagverhaal. Dan kan je voorbeelden geven en dat zet je neer in de beschouwing.
7.3. (V2) Een FML is ingevuld door voorganger waarbij bijvoorbeeld Lezen is beperkt, terwijl er primair eigenlijk een visusprobleem is niet zo zeer met lezen. Dan is het meer Zien als item wat beperkt moet worden.
7.4. (V3) [Arbeidsdeskundigen] weten vaak ook niet wat ze ermee moeten als je iets zegt over gezichtsveld.
8. Knelpunt: grote impact van visuele beperking op functie-duiding door CBBS-systeem
8.1. (V2) Sommige beperkingen als je die niet helemaal zuiver vertaalt, vervallen allerlei functies die eigenlijk niet hadden hoeven te vervallen. Iemand (moet) ook niet te veel beperkt worden in de FML. Wat wel een precair item is, want je gebruikt bij zo ongeveer al het werk wat je doet (je ogen).
Kader 2. Oplossingen van verzekeringsartsen bij de claimbeoordeling omtrent visuele beperkingen
1. Oplossing: meer kennis en hulpmiddelen
1.1. (V4) Ik vind het heel moeilijk om te kwantificeren. Ja, daarom heb ik dan ook een stage gelopen bij {Visio} een week om hier ook handvatten voor te krijgen.
1.2. (V4) Ja graag, als een checklist bestaat. Ook bij welk ziektebeeld welke beperkingen geeft.
1.3. (V8) Opfriscursussen. Ik heb meer behoefte aan een oogarts die uitleg kan geven welke beperking hoort bij welk ziektebeeld. Dus een cursus van een oogarts die meer kennis van zaken heeft betreffende FML-termen.
2. Oplossing: meer aandacht voor de anamnese
2.1. (V3) Ik ga vaak met ze naar buiten kijken, zien ze dat oranje gordijn hangen bijvoorbeeld, dat geeft me nog meer info. Kijken hoe ze naar binnen komen (tas, stok, aan de hand van iemand, alleen). Dat in combinatie met informatie die je opvraagt, heb je een redelijk zorgvuldig beeld.
2.2. (V4) Je kan objectiveren als je heel goed onderzoek hebt of kan je opvragen. Maar in hoeverre iemand beperkt is, dat kan niet anders dan de anamnese eigenlijk.
3. Oplossing: meer samenwerking met arbeidsdeskundige
3.1. (V3) Dan heb je een goed beeld van wat er aan de hand is, maar dat is heel moeilijk om dat te vertalen in een niet-medisch FML. Dus daarom doe ik heel vaak met visusklachten eigenlijk een warme overdracht ook.
3.2. (V2) Ik raadpleeg de arbeidsdeskundige voordat ik ga opschrijven wat ik denk dat er aan beperkingen zijn. Sommige beperkingen, als die net niet helemaal zuiver vertaald zijn, dan vervallen heel veel functies die eigenlijk niet hoeven, of andersom. Dat is wel goed om af te stemmen.
4. Oplossing: vaker inzet expertise
4.1. (V11) Wat ik vaak in de Ziektewet gebruik, is een expertise bij (expertisecentrum).
*Tussen haakjes: nummer van de verzekeringsarts (1-12) die de betreffende uitspraak deed.
Discussie
Uit dit kwalitatief onderzoek blijkt dat verzekeringsartsen bij de claimbeoordeling van cliënten met een visuele beperking knelpunten ervaren als gevolg van de complexe en heterogene aard van een visuele stoornis. Verder ondervinden zij problemen bij de interpretatie, meetbaarheid en objectiveerbaarheid, en kwantificering van visuele klachten en daarmee met de vaststelling van functionele mogelijkheden. Ook het waarderen van het effect van medische hulpmiddelen en werkplekvoorzieningen voor specifiek de claimbeoordeling wordt als knelpunt ervaren.
Een andere categorie knelpunten heeft betrekking op het technisch deel van het claimbeoordelingsproces, in het bijzonder problemen bij het gebruik van de FML en CBBS bij visuele beperkingen. Verzekeringsartsen geven zelf oplossingen aan bij deze knelpunten, zoals de ontwikkeling van praktische instrumenten en meer kennis op het gebied van visuele stoornissen. Daarnaast zien verzekeringsartsen mogelijkheden voor betere samenwerking met de arbeidsdeskundige en het vaker inzetten van medische expertises bij visueel beperkte cliënten.
Dat verzekeringsartsen de interpretatie en kwantificering van visuele belemmeringen als lastig ervaren is wellicht niet verrassend. In de literatuur staan de wereldwijd verschillende definities voor het duiden van een visuele stoornis al langer ter discussie. Enerzijds hebben deze definities, waarbij telkens sprake is van verschillende afkapwaarden van twee visuele functies (visussterkte en gezichtsveldafwijking)13, een functie voor sociale connotatie en regelgeving c.q. uitkeringen. Anderzijds illustreert dit de complexe duiding van visuele stoornissen.4,8 Enkel het gegeven van deze twee visuele functies in de huidige definities blijkt ook in onvoldoende mate de impact op het functioneren te beschrijven.14 In een commissie van de Amerikaanse Social Security Agency (SSA) werd reeds de aanbeveling gedaan om ten behoeve van beoordeling van een visuele beperking in de arbeidssituatie ook andere visuele functies te onderzoeken, zoals de contrastgevoeligheid, kleurenzien en binoculair kijken.15
Dat verzekeringsartsen verder de ervaring hebben dat zij over onvoldoende kennis en instrumentarium in de spreekkamer beschikken om al deze visuele functies te kunnen meten en interpreteren, sluit aan bij opmerkingen van de auteurs van hoofdstuk Oog- en Visuele systeemaandoeningen in het naslagwerk Handboek Arbeid en Belastbaarheid.8 Deze bevestigen ook het probleem van het ontbreken van goed interpreteerbare informatie van de specialist, zoals ook blijkt uit dit onderzoek. Dit wordt gerelateerd aan een verschil in werkkader tussen beide beroepsgroepen en aan mogelijk verschillende visies op het belang ervan voor de cliënt. De neiging van de verzekeringsarts om dan bij visuele stoornissen te zoeken naar meer consistentie, leidt tot uitgebreide anamneses en observaties in hun spreekuur, onderschrijven de auteurs van dit hoofdstuk ook. Zij stellen verder dat bij de beoordeling van de belastbaarheid een praktijktest of -analyse doorgaans kan worden gebruikt, vooral in situaties waar twijfel bestaat.8 In andere recente literatuur, met name op het gebied van de revalidatie, wordt geadviseerd om zich in het kader van de beoordeling van de belastbaarheid te richten op de zogenaamde functionele visus (hoe een persoon functioneert). Tussen dit domein en de visuele functies (hoe het oog werkt) kan namelijk een discrepantie bestaan. Zij stellen dat beide domeinen belangrijk zijn, maar moeten niet door elkaar worden gehaald.16-18 Observatie van visuele taakuitvoering (zoals lezen, mobiliteit, gezichtsherkenning) beschouwen zij als de meest objectieve meting van functionele visus, alhoewel deze tijdrovend is en niet voor alle taken uitvoerbaar. Vragenlijsten zouden een alternatief kunnen zijn, maar deze zijn nogal subjectief.16-18 Deze visie, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds een stoornis in een lichaamsfunctie en anderzijds het functioneren met die stoornis in het dagelijks leven of de werksituatie (participeren), past goed bij ICF-model. Dit model staat centraal binnen de verzekeringsgeneeskunde in Nederland.
Sterke punten
Een sterk punt van dit onderzoek is ten eerste dat het een van de eerste verkenningen is naar de knelpunten en oplossingen van verzekeringsartsen bij het beoordelen van functionele mogelijkheden van visueel beperkten. Het kwalitatieve design van deze studie bleek goed haalbaar in dit onderzoek, aangezien de incidentie van visuele stoornissen laag is in de praktijk van de verzekeringsarts en we geïnteresseerd waren in de ervaringen van verzekeringsartsen.
Een tweede sterk punt is dat er voldoende deelnemers en voldoende heterogeniteit binnen iedere focusgroep bestond. Hierdoor ontstond een goede basis voor voldoende interactie en een rijk en gevarieerde opbrengst.10 Ook middels het gebruik van een herkenbare casus tijdens het interview werd het uitwisselen van verschillende perspectieven nog verder versterkt.
Een derde sterke punt is het toepassen van dubbel coderen en zogenaamde member checking. Dit verhoogt de betrouwbaarheid ofwel geloofwaardigheid van dit onderzoek.
Een beperking van het onderzoek is de geringe ervaring van enkele deelnemers met het beoordelen van visueel beperkte cliënten, terwijl bij de deelnemersselectie wel was gevraagd om ervaring met deze groep cliënten. Dit kon overigens worden ondervangen door de minder ervaren deelnemers in gelijke mate te verdelen over de twee focusgroepen.
Voorts is deelnemersvertekening een bekende valkuil tijdens een focusgroep interview. Hierbij is het risico dat een deelnemer sociaal wenselijke antwoorden geeft. Dit risico werd geminimaliseerd door vooraf aan het groepsgesprek de spelregels en onderzoeksdoel voor het interview uit te leggen, hetgeen resulteerde in een ontspannen en interactief klimaat tijdens de interviews.
Vanwege het gebruik van twee focusgroepen (totaal van 12 verzekeringsartsen) en er in het laatste focusgroepinterview nog steeds nieuwe topics naar voren kwamen, is er waarschijnlijk geen sprake geweest van datasaturatie.
Aanbevelingen vervolgonderzoek
Meer onderzoek bij verzekeringsartsen op dit gebied is wenselijk, waarbij gestreefd moet worden naar het ontwikkelen van praktische handvatten voor de praktijk van de verzekeringsarts. De relevantie hiervan neemt toe vanwege de verwachting dat de prevalentie van visuele beperkingen in de arbeidssituatie de komende jaren zal toenemen. Enerzijds door vergrijzing en toename van oogheelkundige comorbiditeit (overgewicht, suikerziekte, hypertensie).13 Anderzijds als gevolg van verandering van leefstijl- en omgevingsfactoren, reeds beginnend op jonge leeftijd (minder buiten, meer visuele dichtbij activiteiten zoals lezen en beeldschermkijken).19
Voor toekomstig onderzoek is mogelijk ook het perspectief van arbeidsdeskundigen op visuele stoornissen interessant. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is namelijk vaak het gezamenlijk resultaat van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.
Er zijn geen belangenconflicten.
Literatuur
1.
Keunen JEE, Verrezen CA, Imhof SS, et al. Toename in de vraag naar oogzorg in Nederland. Ned. Tijdschrift Geneeskunde 2011; 155: A3461.
2.
Goertz YHH, Lierop BAG van, Houkes I, et al. Factors related to the employment of visually impaired persons: a systematic literature review. Journal of Visual Impairment & Blindness 2010; 104(7): 404-418.
3.
Elsman EBM, Rens GHMB van, Nispen RMA van. Impact of visual impairment on the lives of young adults in the Netherlands; a concept-mapping approach. Disability and Rehabilitation 2017; 39(26): 2607-2618.
4.
Delden GW van, Schilderman AMB. Visuele stoornissen en psychosociale gevolgen. Quintesse 2013(2): p.38-42.
5.
Bonefaas-Groenewoud K, onderzoeksassistent. Kopie van 20181023_V-cascodes_RichardDaniëls [mail]. Amsterdam: Centraal Expertise Centrum UWV, 2018.
6.
Gezondheidsraad. Beoordelen, behandelen, begeleiden. Medisch handelen bij ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Kenmerk: I-97/NdN/sl/797-E. 2005. Den Haag.
7.
Beoordelingspunt 2.1 Zien. In: Basisinformatie CBBS. Amsterdam: 2013. p.139-140.
8.
Jongh PTVM de, Norren D van. Oog- en visuele systeemaandoeningen. In: Handboek Arbeid en Belastbaarheid. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2009. p.865-920.
9.
Baarda. B. Wat wil de onderzoeker weten? In: Dit is onderzoek! Handleiding voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers; 2014. p.19-24.
10.
Onwuegbuzie, AJ, Leech NL, Collins KMT. Innovative data collection strategies in qualitative research. The Qualitative Report. 2010; 15(3): 696-726.
11.
Royen P van, Peremans L. Exploreren met focusgesprekken: de ‘stem’ van de groep onder de loep. In: lucassen PLB, Olde Hartman TC, editors. Kwalitatief onderzoek. Praktische methoden voor de medische praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2007. p.57.
12.
Braun V, Clarke, V. Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in Psychology 2006; 3(2): 77-101.
13.
Definities, epidemiologie en organisatie van de zorg voor blinden en slechtzienden in Nederland. Beschikbaar via: www.rep-online.nl/uploads/richtlijnen/NOGvisus/2.html. Geraadpleegd op 04-10-2017.
14.
Wright SE, McCarty CA, Burgess M, et al. Vision impairment and handicap: The RVIB Employment Survey. Australian and New Zeeland Journal of Opthalmology 1999; 27: 204-207.
15.
Committee on Disability Determination for individuals with Visual Impairments. Visual Impairments: Determing Eligibility for Social Security Benefits. Editor: Lennie P, Van Hemel SB; National Research council. Washington: National Academy Press; 2002.
16.
Colenbrander A. Aspects of vision loss – Visual functions and functional vision. Visual Impairment Research 2003; 5(3): 115-136.
17.
Kivelä T. Blind by definition – or should we prefer functional vision? Acta Opthalamology 2010; 88: 161-162.
18.
Colenbrander A. Assessment of functional vision and its rehabilitation. Acta Opthalamology 2010; 88: 163-173.
19.
Theophanous C, Modjtahedi BS, Batech M, et al. Myopia prevalence and risk factors in children. Clin Ophthalmol. 2018; 12: 1581-1587.
Samenvatting
De claimbeoordeling bij visueel beperkten is complex en nauwelijks wetenschappelijk onderzocht binnen de verzekeringsgeneeskunde. Onderzocht werd welke knelpunten en oplossingen UWV-verzekeringsartsen zien bij de claimbeoordeling van cliënten met een visuele beperking.
In dit kwalitatieve onderzoek werden twee focusgroepen gevormd met elk zes verzekeringsartsen. Met een topiclijst werden op semigestructureerde wijze kennis, ervaring en werkwijze met claimbeoordeling van visuele beperkte cliënten besproken. Alle interviews werden verbatim uitgewerkt, door deelnemers gecontroleerd op volledigheid, dubbel gecodeerd en thematisch geanalyseerd.
UWV-verzekeringsartsen ervaren knelpunten zoals gebrek aan kennis en een richtlijn. Verder hebben ze moeite met de interpretatie en meetbaarheid van visuele klachten uit eigen onderzoek en informatie van de specialist, alsmede met de vertaling van deze bevindingen naar arbeidsbeperkingen. Zij zien oplossingen in het ontwikkelen van hun kennis door scholing en de ontwikkeling van een richtlijn, betere samenwerking met arbeidsdeskundigen en het vaker inzetten van expertises bij twijfel of complexe visuele problematiek.
Aandachtspunten
UWV-verzekeringsartsen ervaren de claimbeoordeling van visueel beperkte cliënten als complex, onder meer door gebrek aan kennis en praktische handvatten zoals een richtlijn, de lastige interpretatie en meetbaarheid van visuele klachten, en de concrete vertaling van hun bevindingen naar arbeidsbeperkingen.
Verzekeringsartsen zien oplossingen voor deze beoordeling in (meer) scholing, ontwikkelen van een richtlijn, betere samenwerking met arbeidsdeskundigen en vaker inzetten van expertises.
Abstract
Work disability assessment of visual impaired patients can be challenging and evidence on this topic is lacking in the field of insurance medicine. This qualitative study aimed to explore problems and solutions experienced by Dutch insurance physicians in assessing visual impaired patients during their work capacity evaluation for social insurances. Two focus group interviews were held with six insurance physicians in each group. The interviews were semi-structured with a topic list concerning the knowledge, experience and claims of visual impaired clients. All interviews were typed verbatim. After a member check, acquired data were analyzed thematically. The following main problems were found: insufficient knowledge and absence of a guideline, difficulties to interpret, objectify and quantify visual complaints and tests, and the translation of these findings into impairments.
Participants also suggested solutions that included more training for insurance physicians, development of a guideline, and opportunities to consult other occupational experts or medical specialists.