Nu er meer en meer artsen in opleiding (aios) zijn tot bedrijfsarts of verzekeringsarts, wordt het een knelpunt dat het aantal praktijkopleiders achterblijft. Oudere opleiders gaan met pensioen en er is onvoldoende instroom van nieuwe opleiders. En dat terwijl er zowel voor jonge artsen als voor doorgewinterde collega's veel te halen valt uit de dynamiek tussen praktijkopleider en aios. "Het is voor mij een verrijking om te werken met jonge collega's die vragen stellen over mijn werk."
Marc Brouwers en Ineke Vervoordeldonk zijn enthousiaste praktijkopleiders. Beiden kozen ze voor deze functie omdat er bij de organisatie waar ze werkten behoefte aan was, maar ze werden verrast door wat ze zelf uit het contact met jonge collega’s haalden. Nu zijn ze betrokken bij het opleiden van aios en het begeleiden van anios en coassistenten. Brouwers bij een arbodienst in Nijmegen, Vervoordeldonk bij het UWV in Den Bosch.
Om meer bedrijfs- en verzekeringsartsen op te leiden, zijn extra praktijkopleiders van levensbelang. De opleiding voor een aios vindt immers maar voor 20 procent op een opleidingsinstituut plaats, en de resterende 80 procent in het werkveld. Een praktijkopleider kent een aios door en door en heeft grote invloed op diens leerproces.
Praktijkopleiders zijn collega’s met liefde voor het vak, die zichzelf willen verrijken naast hun werk als uitvoerend bedrijfs- of verzekeringsarts, en die jonge artsen ook graag enthousiasmeren. De opleiding tot praktijkopleider kan plaatsvinden bij het SGBO in Nijmegen of de NSPOH in Utrecht. De basisopleiding bestaat uit 6 dagen onderwijs met verschillende huiswerk- en moduleopdrachten. Daarna volgen elk jaar 2 dagen nascholing in didactische vaardigheden.
Helaas blijft het aantal praktijkopleiders op dit moment nog achter bij de instroom van enthousiaste jonge artsen. En dat is zonde, vinden ook Brouwers en Vervoordeldonk. Aan TBV vertellen ze wat hen aantrok in de functie praktijkopleider, wat die hen brengt, en ook welke uitdagingen ze zien voor praktijkopleiders en het hele werkveld.
Marc Brouwers, bedrijfsarts bij de Bedrijfspoli in Nijmegen
“Ik werk als bedrijfsarts in loondienst bij arbodienst De Bedrijfspoli in Nijmegen. Hier heb ik ook mijn opleiding gedaan, mijn praktijkopleider werkte hier. Ik werk bewust in loondienst, want ik vind het fijn om in teamverband te werken en collega’s om me heen te hebben. Daarnaast is onze arbodienst zich volop aan het ontwikkelen. We vallen onder de paraplu van Prevermo en zijn veel bezig met preventie, begeleiding naar werk, loopbaantrajecten en dat soort werkzaamheden. Het is fijn om die ontwikkeling te zien.
In mijn herinnering heb ik tijdens mijn geneeskunde- opleiding weinig over het vak van bedrijfsarts gehoord. Na mijn studie heb ik ruim twee jaar klinische ervaring opgedaan bij de anesthesiologie in het Radboudumc en ben als militair arts bij defensie werkzaam geweest. Als militair arts had ik de pet op van de huisarts en van de bedrijfsarts en zo ben ik in dit vak gerold. Uiteindelijk ben ik in de burgermaatschappij, zoals ze dat bij defensie noemen, als bedrijfsarts gaan werken bij mijn huidige arbodienst.
Bedrijfsgeneeskunde bleek een heel mooi vak! Veel huisartsen en specialisten geven adviezen over maatschappelijke problemen die niet altijd goed zijn of zomaar kunnen. Met de kennis van een bedrijfsarts kun je iemand veel meer in zijn of haar kracht zetten. Wij zeggen: ‘kijk naar wat je nog wel kan.” Het is een heel positieve vorm van gezondheidszorg. Gelukkig zie ik nu ook dat steeds meer huisartsen kijken naar de mens als integraal wezen, dat is ook positief aan het veranderen.
Nieuwe uitdaging
Na een aantal jaren als bedrijfsarts gewerkt te hebben en mijn eigen opleiding afgerond te hebben, wilde ik meer uitdaging. Ik merkte dat ik een beetje op de automatische piloot ging werken. Bij mijn werkgever was er behoefte aan een praktijkopleider. We zagen jonge artsen binnenkomen die enthousiast waren en de opleiding in wilden. We werken hier het liefst een-op-een, dus voor iedere aios een praktijkopleider. Ik was beschikbaar, maar nog niet opgeleid, wel begeleidde ik al anios en coassistenten. De behoefte was er, ik vond dat ik er klaar voor was, dus nu zit ik in de basisopleiding tot praktijkopleider. Ik hoop die begin volgend jaar af te ronden.
‘Ik ben niet de alwetende leermeester, het is juist leuk om samen aan de slag te gaan’
De scholingsdagen krijg ik van mijn werkgever, en in mijn vrije tijd maak ik huiswerkopdrachten. Soms zit ik op een druilerige zondagochtend mijn huiswerk te maken. Het is belangrijk om die extra kennis op te doen en geconfronteerd te worden met vragen uit de praktijk. Het is bijvoorbeeld belangrijk om een veilig leerklimaat te creëren voor de aios, waarin hij of zij zich veilig voelt, genoeg tijd krijgt en zich vrij voelt om te spreken. Een belangrijke rol als praktijkopleider is ook dat je het bekwaamheidsniveau van iemand toetst en daar een cijfer van 1 tot en met 5 aan verbindt. Dat leer je ook tijdens een huiswerkopdracht: hoe doe je dat en welke informatie heb je daarvoor nodig?
Het opleiderschap kost mij ongeveer 4 uur per week naast mijn uitvoerende werk. Het is voor mij een verrijking om te werken met jonge collega’s die vragen stellen over mijn werk. Ik ben zelf erg nieuwsgierig en als iemand een vraag stelt waar ik het antwoord niet meteen op weet, ga ik daar graag samen naar op zoek. We communiceren gelijkwaardig. Ik ben niet de alwetende grote leermeester, het is juist leuk om samen aan de slag te gaan. Ik begeleid nu al twee jaar een jonge arts en het is mooi om die ontwikkeling te zien, je voelt je dan toch alsof je daar een aandeel in hebt gehad. Mijn rol als praktijkopleider is om iemand te coachen en zich bewust te laten worden van waarom hij of zij ergens moeite mee heeft, om het daarna samen te kunnen oplossen.
Hierdoor realiseer ik me nu ook wat een goede praktijk- opleider ik zelf had. Het leerklimaat, de toegevoegde waarde van de opleiding, goede huiswerkopdrachten; het zijn allemaal belangrijke randvoorwaarden voor een aios om de opleiding met plezier te kunnen gaan doen. Mijn eigen opleider heeft dat heel goed gedaan. Ik neem mijn rol zelf ook erg serieus. Op mijn beurt krijg ik steeds meer zelfinzicht door het contact met de aios. Soms krijgt zij een ziektebeeld voor haar kiezen dat ze dan net iets meer uitdiept op het medische vlak en dan vertelt ze dat aan mij. Ik word er zelf beter van qua kennis en vind het leuk dat zij soms met casuïstiek komt waar ik zelf ook nog geen kaas van heb gegeten.
Het is jammer dat er nog steeds een negatief beeld bestaat van de bedrijfsarts, ik begrijp niet helemaal waar dat vandaan komt. In die zin ben ik wel een man met een missie en wil ik jonge artsen en coassistenten enthousiasmeren voor het vak. Ik heb het idee dat we nu pas beginnen en dat het vak aan een opmars is begonnen. Het is niet helemaal duidelijk voor mij waardoor dat komt, maar ik denk dat de media-aandacht voor het effect van arbeid op gezondheid en andersom wel helpt. Daarnaast is het vak perfect voor mensen die niet bij dag en ontij opgeroepen willen worden, niet 12 uur lang in het ziekenhuis aanwezig willen zijn, en die interesse hebben in maatschappij en gezondheid. Ze kunnen een volwaardig arts zijn en de financiële beloning kan zich inmiddels ook meten met de beloningen in het ziekenhuis. Ik hoef niet per se de barricades op om dit uit te dragen, maar wil hier in de regio nog wel meer van me laten horen.”
Ineke Vervoordeldonk, verzekeringsarts bij UWV Den Bosch
“In 1990 begon ik als een van de eersten direct uit de schoolbanken met een baan als verzekeringsarts. Het was toen gebruikelijker voor jonge artsen om eerst elders ervaring op te doen. Ik heb daarna ruim 25 jaar als uitvoerend verzekeringsarts gewerkt en de laatste 4 jaar ben ik AVA, adviseur-verzekeringsarts, in Den Bosch. Een aantal jaren daarvoor was ik al begonnen als praktijkopleider. In ons UWV-district ben ik nu contactpersoon praktijkopleiders. Als contactpersoon ben ik de schakel tussen de hoofdopleider en de praktijkopleiders, ik geef signalen vanaf de werkvloer door maar coördineer ook nascholing en supervisie. Dus ik ben veel met opleiden bezig in mijn dagelijkse werk.
Enthousiasme komt goed van pas
In mijn tijd kon je een keuzecoschap doen en bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde was daarvoor een optie. Ik had eigenlijk geen idee wat het was, maar het beviel me wonderwel. Daarna werd ik direct aangenomen bij het UWV, waar ik ook het coschap had gedaan. Ik twijfelde wel, had ik niet eerst klinische ervaring moeten opdoen, ging ik niet te veel trechteren? Maar ik heb er nooit spijt van gehad, anders was ik ook niet zo lang op deze plek blijven zitten.
‘Het is fijn om dingen waar je tegenaan loopt tijdens intervisie te kunnen delen met collega’s’
Het vak bleek veel veelzijdiger dan ik dacht. Aanvankelijk verwachtte ik een soort keuring van wat iemand wel of niet kan, maar dat bleek niet te kloppen. De dynamiek van het vak, de rol die werk in het leven van mensen speelt, ideeën die mensen zelf over werk hebben, het kader van wet- en regelgeving en de samenwerking met andere disciplines maakt het heel erg interessant. Dat enthousiasme ben ik nooit kwijtgeraakt en het komt goed van pas in mijn praktijkopleiderschap. Dat ben ik gaan doen toen ik als uitvoerend verzekeringsarts werkte.
Er is een ontzettend tekort aan verzekeringsartsen. Als we niet opleiden, sterven we uit. Mijn werkgever ziet dit in, al is er een spanningsveld tussen spreekuurtijd en uren om op te leiden. Bij mij op kantoor hebben we nu 12 aios en anios, tegenover 7 praktijkopleiders. Die balans raakt dus best een eind zoek. Gelukkig hebben we ook veel mentoren die de aios en praktijkopleider kunnen ondersteunen. Mentoren begeleiden, geven uitleg en contrasigneren rapportages. Zij staan vaak nog wat dichter bij de tijd dat ze zelf in opleiding waren, dus dat kan ook voordelen hebben in het contact met een jonge arts.
Toen ik werd opgeleid tot praktijkopleider was de training nog erg beknopt en was het verder vooral doen. Ik krijg nu elk jaar 2 nascholingsdagen in didactische vaardigheden en intervisie. Dat laatste helpt mij heel erg, het is fijn om dingen waar je tegenaan loopt te kunnen delen met collega’s. Je voelt je namelijk verantwoordelijk voor een aios en als er dan iets niet lukt, kan dat soms best tot dilemma’s leiden. Het is goed dat de startcursus voor nieuwe praktijkopleiders nu is uitgebreid tot 6 dagen, maar je moet je ook in de tijd erna lerend opstellen, met nascholing en intervisie. Zo kun je jezelf steeds meer ontwikkelen.
‘Als we niet opleiden, sterven we uit’
In mijn rol nu zie ik dat opleiden niet het enige is dat we moeten doen. We moeten ook mensen werven, boeien en binden; binnen het UWV is er ook een werkgroep met dat als naam. De nieuwe generatie collega’s is iets meer zoekend, een baan is niet meer voor altijd. Het is daarom belangrijk om mensen aan je te binden. Dat is in coronatijd extra moeilijk, veel artsen kiezen ook voor dit vak vanwege de sociale contacten en die vallen nu een heel eind weg.
Er komt meer bij kijken dan vroeger
De werkdruk voor jonge verzekeringsartsen is hoog, er komt meer bij het vak kijken dan vroeger. Rapportages moeten voldoen aan hoge eisen, ze moeten transparant en inzichtelijk zijn. De opleiding vraagt ook meer van aios, ze moeten opdrachten maken, Korte Praktijkbeoordelingen (KPB) doen en om 360-graden-feedback vragen. Het hoort bij de taak als praktijkopleider om dat goed in de gaten te houden, om te zorgen dat de balans goed blijft. Dat is een uitdaging, zeker in coronatijd, maar het is ook erg waardevol.
Het is daarbij belangrijk om maatwerk te blijven leveren, dat past binnen het boeien en binden. De ene aios moet je meer stimuleren, de ander juist wat meer afremmen, de ene kritisch toespreken en de andere juist meer bevestigen. Het is een mooie kans om je plezier in het vak over te brengen. Dat krijgen we ook terug van aios, dat mentoren en praktijkopleiders die het werk zelf met plezier doen de meeste waardering krijgen.
In gesprekken over opleiden van aios gaat het vaak over een veilig leerklimaat. Ik vind dat zo’n klimaat er binnen een organisatie ook moet zijn voor praktijkopleiders. Zij zitten dicht op de aios, zien echt hoe diegene is en zijn daarom belangrijk voor het traject. Dat levert enorm veel voldoening op als het goed gaat, maar kan ook zwaar zijn als het niet gaat. Daarom moet daar goed op worden gelet, net als op dat een praktijkopleider de tijd krijgt om de eigen opleiding en scholing goed te doorlopen. Als dat goed gaat, kan opleider zijn je stimuleren in je werk. Je krijgt er een frisse blik van een jonge arts bij, die je scherp houdt en je uitdaagt.”