Volgens de Gezondheidsraad1 en het prestigieuze Amerikaanse Institute of Medicine (IOM, thans: National Academy of Medicine)2, is het chronischevermoeidheidssyndroom (CVS), ook wel myalgische encefalomyelitis (ME) genoemd, een ernstige chronische multisysteemziekte. De wetenschappelijke literatuur gebruikt vaak net als de Gezondheidsraad de term ME/CVS en wij zullen dat in dit artikel ook doen.
Kenmerkend voor ME/CVS is een verergering van klachten na een geringe lichamelijke of geestelijke inspanning die voorheen geen enkel probleem opleverde.
Deze inspanningsintolerantie, die het functioneren en de kwaliteit van leven van patiënten substantieel beperkt, wordt vaak aangeduid als post-exertional malaise (PEM)1,2 en speelt een centrale rol in de criteria van het IOM. De Gezondheidsraad beveelt aan om deze criteria over te nemen.
Volgens een invloedrijke systematische review uit 20053, herstelt slechts 5% van de volwassen patiënten spontaan en moeten patiënten pas afgekeurd worden als ze eerst met gedrags- en oefentherapie behandeld zijn. Mede als gevolg van dat advies zijn de afgelopen jaren een groot aantal gedrags- en oefentherapeutische studies gepubliceerd.
Tijdens een Heijermans-lezing over chronischevermoeidheidsklachten na een infectie4, gaf professor Knoop, psycholoog, een presentatie over CVS waarin hij net als in sommige publicaties5,6 aangaf dat (cognitieve) gedragstherapie (CGT) een effectieve therapie is. Het IOM daarentegen concludeerde dat er voor deze ziekte geen effectieve therapie bestaat.2
Volgens artikel 28 en 29 van de Wet werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)7 hebben verzekerden een aantal plichten ter voorkoming van recht op uitkering en ter vergroting van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Zo dient een verzekerde ‘zich geneeskundig te laten behandelen of aanwijzingen van een arts op te volgen (…) en zijn genezing niet belemmeren’. Tevens rust op een verzekerde de plicht om ‘een naar algemeen medische maatstaven adequate behandeling te ondergaan voor zijn ziekte of gebrek’.
De Gezondheidsraad concludeerde echter dat CGT en graded exercise therapy (GET of oefentherapie) bij ME/CVS niet als zodanig te beschouwen zijn.1 Echter, in april 2019 zei de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde in een interview in Medisch Contact8, dat hij het er niet mee eens is dat “als [ME/CVS] patiënten cognitieve gedragstherapie of oefentherapie niet zien zitten, zouden wij dat voortaan niet langer mogen afdoen als ‘niet adequaat herstelgedrag’. Artsen uit het Domein Arbeid en Gezondheid waren helemaal niet betrokken bij dat advies van de Gezondheidsraad: een gotspe. Wij vinden dat we mensen juist mogen aanspreken op hun herstelgedrag, omdat wij hun gezondheidstoestand willen verbeteren en omdat een verzekering behalve rechten ook plichten geeft. Het zou daarom zonde zijn als patiënten door dit advies afzien van mogelijk effectieve behandelingen en duurzaam arbeidsongeschikt aan de kant komen te staan. Wij houden ons daarom aan de bestaande richtlijn uit 2013.”
Vraagstelling
Om deze impasse van diametraal tegenover elkaar staande meningen te doorbreken hebben we literatuuronderzoek gedaan om de volgende voor bedrijfs- en verzekeringsartsen essentiële vragen te beantwoorden.
1.
Wat is het effect van CGT en/of GET op de arbeidsstatus en hoe hoog is het percentage patiënten dat erna weer aan de slag is?
2.
Zijn beide behandelingen veilig?
Methode
We verrichtten literatuuronderzoek gebruik makend van een aantal elektronische databanken (PubMed, Medline en Cochrane). We zochten zo ruim mogelijk waarbij we gebruik maakten van de volgende inclusiecriteria:
-
Interventie: gedrags- en/of oefentherapie.
-
Populatie: volwassenen van 18 jaar of ouder met een diagnose van ME/CVS volgens alle gangbare criteria.
-
Uitkomsten: alleen studies die rapporteerden over de werkstatus voor het begin van de therapie en na afloop ervan werden geselecteerd voor onze studie.
-
Design: alleen gerandomiseerde en gecontroleerde klinische studies, dan wel evaluatiestudies kwamen in aanmerking voor opname in onze review.
Daarnaast bestudeerden we ook de referenties van de gevonden artikelen om de kans te minimaliseren dat we studies over het hoofd zouden zien.
Exclusiecriteria
Studies zonder controlegroep werden uitgesloten tenzij het om evaluatiestudies ging. Tevens gebruikten we in navolging van een review van homeopathie studies door de Australische National Health and Medical Research Council (NHMRC), een minimum aantal deelnemers (150, gelijk verdeeld over de therapie- en controlegroep) aan gerandomiseerde gecontroleerde studies omdat volgens dit instituut de resultaten bij een geringer aantal deelnemers vertekend kunnen zijn.9 De review door de NHMRC vormde een integraal bestanddeel van het recente advies van de homeopathie werkgroep van de EASAC (European Academies Science Advisory Council) die de EU moest adviseren over homeopathie.10 De consequentie hiervan is dat gerandomiseerde gecontroleerde studies met 149 deelnemers of minder van dit literatuuronderzoek uitgesloten zijn.
Resultaten
Selectie van artikelen
41 gedrags- en/of oefentherapie studies berichten over de werkstatus van deelnemers. Studies die hierover alleen rapporteerden voor aanvang van therapie werden uitgesloten. Van de 14 overgebleven studies vielen er 5 af omdat dit studies waren met minder dan 150 deelnemers. 3 ervan waren bovendien niet-gerandomiseerd. Zoals uit tabel 1 blijkt, zijn 2 van de overgebleven 9 studies, studies bij patiënten met chronische moeheid waarbij een deel van hen (respectievelijk 43% en 28%) ME/CVS had.11,12
Tabel 1
Werkstatus voor en na behandeling met gedrags- en / of oefentherapie
De werkuitkomsten van Ridsdale et al. (2001)13 en White et al. (2011) 17 werden in respectievelijk hun economische evaluatie27 en kosten effectiviteit’s analyse [22] gepubliceerd. ACT: anaerobe activiteit; APT: adaptive pacing therapie; CGT: Cognitieve gedragstherapie, vaak afgekort tot gedragstherapie; CT: cognitieve therapie; FU: follow-up; GrCGT: Groep CGT; GET: Graded exercise therapy (oefentherapie); ma: maanden; NT: no treatment (geen therapie); SMC: specialist medical care; vs.: versus; WL: wachtlijst; wkn: weken.
Collin en Crawley (2017)18
|
CGT en GET evaluatie in 11 Engelse CVS klinieken
|
952
|
NICE
|
1 jr
|
Evaluatiestudie
|
Na therapie: 47.2% onveranderde werkstatus; 18.0% werkte weer of langer; 30.0% stopte met werken of werkte minder vanwege CVS
|
Response rate: 46.2%
|
Huibers et al. (2004)12
|
CGT door huisartsen
|
151 (moeheid; 43% CVS)
|
Fukuda
|
12 ma
|
NT
|
Na 4 ma waren 50% (CGT) en 61% (NT) en na 12 ma 59% (CGT) en 65% (NT) weer aan het werk.
|
33% (25/76) CGT, 9.3% (7/75) NT
|
Jason et al. (2007)14
|
CGT vs. CT vs. ACT
|
114
|
Fukuda
|
12 ma
|
Relaxatie
|
Geen significante interactie-effecten met betrekking tot werkstatus volgens de auteurs
|
25%; geen verschil tussen de groepen
|
Koolhaas et al. (2009)19
|
Evaluatie van CGT in Nederland
|
100
|
Fukuda
|
Evaluatiestudie
|
Evaluatiestudie
|
41% waren aan het werk voor en 31% na CGT; patiënten die werkten, werkten 5 uur minder na CGT
|
Response rate: 100%
|
O’Dowd et al. (2006)15
|
GrCGT met graded activity
|
153
|
Fukuda
|
12 ma
|
NT
|
De auteurs concludeerden dat GrCGT geen significante invloed had op werkstatus.
|
Geen cognitieve data bij: 28.9% CGT, 13.7% NT
|
Prins et al. (2001)16
|
CGT vs. guided support
|
278
|
Oxford
|
14 ma
|
NT
|
Geen statistisch significant verschil in het aantal gewerkte uren na 8 (p = 0.3362) en 14 ma (p = 0.1134) tussen CGT en NT
|
40.9% (55/93) CGT en 23.1% (70/91) NT
|
Ridsdale et al. (2001)13
|
CGT vs. counseling
|
160 (moeheid; 28% CVS)
|
Fukuda
|
6 ma
|
Counselling
|
Aantal ziektedagen nam af met 4.3% (15/350, counselling) vs. nam toe met 6.6% (55/829, CGT) [27]
|
36% counselling en 31% CGT
|
Stordeur et al. (2008)20
|
CGT en GET evaluatie in Belgische CVS klinieken
|
655
|
Fukuda
|
Evaluatiestudie
|
Evaluatiestudie
|
Werkstatus nam af van 18.3% naar 14.9%; percentage arbeidsongeschikten nam toe van 54% naar 57%
|
28%
|
White et al. (2011)17
|
CGT vs. GET vs. APT
|
641
|
Oxford
|
52 wkn
|
NT
|
Verloren arbeidsjaren bleef 84% (CGT); nam toe van 83% naar 86% (GET). Werkloosheidsuitkeringen namen toe van 10% naar 13% (CGT) en van 14% naar 20% (GET); arbeidsongeschiktheidsuitkeringen namen toe van 32% naar 38% (CGT) en van 31% naar 36% (GET); privé arbeidsongeschiktheidsuitkeringen namen toe van 6% naar 12% (CGT) en van 8% naar 16% (GET) [22]
|
10.5% CGT, 6.3% GET. Ontbrekende stappentest data: 33.8% GET en 29.8% CGT.
|
4 studies waren gerandomiseerde gecontroleerde studies met in totaal 1186 ME/CVS-patiënten.13-16 De resterende 3 studies zijn evaluatiestudies met in totaal 1707 ME/CVS-patiënten.17-19 2 ervan zijn evaluaties van gedrags- en oefentherapie in de officiële Engelse en Belgische CVS-klinieken uitgevoerd door voorstanders van deze therapieën voor ME/CVS.
Drop-outs
Volgens Lilienfeld et al.20 vallen vooral patiënten voor het einde van een studie af die geen baat bij een therapie hebben, dan wel die erdoor op achteruitgaan, waardoor een verkeerde indruk over de effectiviteit van een therapie kan ontstaan. De gemiddelde drop-out rate in de klinische studies varieerde sterk. In Jason et al. was de drop-out rate in de therapie- en controlegroep hetzelfde (25%).13 In White et al. was het 10,5% na CGT en 6,3% na oefentherapie.16 In vergelijking met Prins et al.15, waarin het 40,9% was na CGT en 23,1% in de controlegroep (geen therapie), was dat extreem laag. Echter, in dezelfde studie door White et al. ontbraken de stappentestresultaten bij 29,8% (CGT) en 33,8% (oefentherapie). In Huibers et al. en O’Dowd et al. was er ook een sterk verschil in dropout rate tussen gedragstherapie (respectievelijk 33% en 28,9%) en geen therapie (respectievelijk 9,3% en 13,7%).11,14
Werkstatus
De belangrijkste uitkomsten van de 9 studies zijn in
tabel 1 samengevat. Studies door Jason et al., O’Dowd et al. en Prins et al.
13-15, met een follow-up variërend van 6-14 maanden, vonden geen statistisch significante verschillen in werkstatus tussen behandel- en controlegroep. Meer patiënten waren zonder behandeling na 4 en 12 maanden weer aan de slag in vergelijking met patiënten die door huisartsen gegeven CGT hadden gevolgd (Huibers et al.
11).
In de PACE-trial (n=641) door White et al.16, bleef het percentage verloren arbeidsjaren na CGT hetzelfde (84%) en steeg het van 83% naar 86% na oefentherapie. Werkloosheidsuitkeringen namen toe van 10% naar 13% (CGT) en van 14% naar 20% (oefentherapie); arbeidsongeschiktheidsuitkeringen namen toe van 32% naar 38% (CGT) en van 31% naar 36% (oefentherapie); en privé arbeidsongeschiktheidsuitkeringen namen toe van 6% naar 12% (CGT) en van 8% naar 16% (oefentherapie).21
Drie evaluatiestudies17-19 vonden het volgende. Na CGT in Nederland werkten patiënten 5 uur per week minder dan voor het begin van de therapie en het percentage werkenden daalde van 41% naar 31%. In de Belgische CVS-klinieken (n=655) daalde het percentage werkenden van 18,3% naar 14,9% en steeg het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van 54% naar 57%. In de Engelse CVS-klinieken (n=952) daalde het percentage ME/CVS-patiënten dat kon werken van 30% naar 18%.
Veiligheid
Het do no harm-principe is een basisprincipe van de geneeskunde. Je kunt derhalve patiënten alleen maar verplichten om zich te laten behandelen als een therapie veilig is. Echter, het gros van de studies rapporteerde niet over veiligheid.11-15 Onderzoeken onder patiënten daarentegen laten al 20 jaar zien dat beide therapieën vaak tot (ernstige) gezondheidsverslechtering leiden.18,22,23 Begin 2019 publiceerde de Oxford Brookes Universiteit in het kader van de herziening van de Nationale ME/CVS richtlijn in Engeland, een onderzoek (n=2274) naar de veiligheid van beide therapieën.24 Verergering van symptomen na behandeling werd gerapporteerd door 58.3% (CGT, wat bij ME/CVS een element aan oefentherapie bevat) en 81.1% (oefentherapie). Daarnaast nam het percentage patiënten die bedlegerig zijn en afhankelijk zijn van hulp van anderen vanwege ernstige ME/CVS na behandeling toe van 12.6 % naar 26.6% (CGT, wat bij ME/CVS een element aan oefentherapie bevat) en van 12.9% naar 35.3% (oefentherapie).
Discussie
ME/CVS is geen SOLK (meer) maar een ernstige chronische multisysteemziekte en veel ME/CVS-patiënten zijn te ziek om te werken. In deze review van de literatuur hebben we de werkuitkomsten geanalyseerd van >3000 patiënten die met cognitieve gedrags- en/of oefentherapie behandeld zijn, om vast te stellen of het zin heeft om patiënten op hun herstelgedrag aan te spreken. Een van de studies in onze analyse was Prins et al. (n=278).15 Volgens de activiteitsmeterresultaten van deze studie, die pas negen jaar later gepubliceerd werden, leidt CGT niet tot objectieve verbetering.6 Bovendien was er na 8 en 14 maanden follow-up geen statistisch significant verschil in het aantal uren dat gewerkt werd tussen CGT en geen behandeling.
In de PACE-trial (n=641) nam het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen na CGT en oefentherapie toe.21 Analyse van het gebruik van CGT in Nederland alsmede evaluatie van de Engelse en Belgische CVS-klinieken liet zien dat het aantal mensen dat in staat was om te werken na behandeling afnam.17-19 Bovendien liet de Belgische evaluatie net als de PACE-trial zien dat beide therapieën niet tot objectieve fitheidsverbetering van patiënten leidde. Dit is niet zo raar als je bedenkt dat de sickness response, die onder andere verantwoordelijk is voor de manifestatie van inspanningsintolerantie of post-exertional malaise, het hoofdkenmerk van de ziekte, onderdeel is van het onderliggende mechanisme dat wijst op een complexe ontregeling met onder andere stoornissen in de aerobe cellulaire energieproductie.2,25 CGT vormt daarvoor geen indicatie en is ook geen logische keus voor therapie. Met andere woorden: er zijn intussen stevige wetenschappelijke inzichten die ontkrachten dat bij ME/CVS-klachten veroorzaakt zouden worden door een slechte conditie wat het gevolg is van irrationele cognities (gedachten) en het vervolgens vermijden van bewegen. Diezelfde inspanningsintolerantie is ook de basis voor de toename van klachten en beperkingen als patiënten over hun grenzen gaan. Niet alleen na GET maar ook na CGT want GET is een wezenlijk bestanddeel van CGT voor ME/CVS waarbij patiënten geïnstrueerd worden om hun klachten en grenzen te negeren.16 Dit is een onverantwoorde keuze vanwege het grote risico op verergering van klachten en het veroorzaken van ernstige, en mogelijk zelfs permanente, terugvallen.
Sterktes en zwaktes van deze review
Een zwakte van deze review is dat de meeste studies niet over veiligheid van de therapieën rapporteerden. Sterktes van de review zijn:
-
werkuitkomstanalyse bij een zeer groot aantal patiënten (>3000) voor en na behandeling met cognitieve gedragstherapie en oefentherapie;
-
inclusie van de evaluatierapporten van de officiële Belgische en Engelse CVS-klinieken door voorstanders van cognitieve gedragstherapie en oefentherapie met >1600 patiënten die niet speciaal geselecteerd zijn voor een klinische studie, zodat duidelijk wordt wat de effectiviteit van beide therapieën in het dagelijks leven is;
-
inclusie van het onderzoeksrapport van een Engelse Universiteit (n=2274) naar de veiligheid van beide therapieën in het kader van de herziening van de Nationale ME/CVS richtlijn in Engeland.24
Conclusie
Cognitieve gedragstherapie en oefentherapie leiden niet tot verlaging van het aantal arbeidsongeschikte ME/CVS-patiënten. Daarmee ondersteunt deze studie de conclusie van de Gezondheidsraad dat CGT en GET geen naar algemeen medische maatstaven adequate behandelingen vormen. Het is derhalve zinloos ME/CVS-patiënten aan te spreken op hun herstelgedrag ingeval zij ervoor kiezen een dergelijke therapie niet te willen volgen. Tevens is dat onverantwoord vanwege het grote risico op verergering van klachten en veroorzaken van ernstige terugvallen door beide therapieën.
Belangenconflicten
De auteurs hebben geen belangenconflicten.
Referenties
2.
Institute of Medicine (IOM); Committee on the Diagnostic Criteria for Myalgic Encephalomyelitis/Chronic Fatigue Syndrome; Board on the Health of Select Populations. Beyond Myalgic Encephalomyelitis/Chronic Fatigue Syndrome: Redefining an Illness. Washington, DC: National Academies Press, 2015
3.
Cairns R.; Hotopf MA. systematic review describing the prognosis of chronic fatigue syndrome. Occup Med (Lond). 2005 Jan;55(1):20-31
5.
Knoop H, Bleijenberg G, Gielissen MF, et al. Is a full recovery possible after cognitive behavioural therapy for chronic fatigue syndrome? Psychother Psychosom. 2007;76(3):171-6
6.
Wiborg JF, Knoop H, Stulemeijer M, et al. How does cognitive behaviour therapy reduce fatigue in patients with chronic fatigue syndrome? The role of physical activity. Psychological Medicine 2010; 40: 1281-1287.
9.
National Health and Medical Research Council. NHMRC Information Paper: Evidence on the effectiveness of homeopathy for treating health conditions. Canberra: National Health and Medical Research Council; 2015
10.
Fears R, Griffin G, Larhammar D, et al. Assessing and regulating homeopathic products. J Intern Med. 2017 Dec;282(6):563-565
11.
Huibers MJ, Beurskens AJ, Van Schayck CP, et al. Efficacy of cognitive behavioural therapy by general practitioners for unexplained fatigue among employees: Randomised controlled trial. British Journal of Psychiatry 2004 184:240-6.
12.
Ridsdale L, Godfrey E, Chalder T, et al. Chronic fatigue in general practice: is counselling as good as cognitive behaviour therapy? A UK randomised trial. Br J Gen Pract. 2001 Jan;51(462):19-24.
13.
Jason L, Torres-Harding S, Friedberg, F. et al. Non-pharmacologic interventions for CFS: a randomized trial. Journal of Clinical Psychology in Medical Settings 2007;172:485-90.
14.
O’Dowd H, Gladwell P, Rogers C, et al. Cognitive behavioural therapy in chronic fatigue syndrome: a randomised controlled trial of an outpatient group programme. Health Technol Assess 2006;10(37):1-121.
15.
Prins JB, Bleijenberg G, Bazelmans E, et al. Cognitive behaviour therapy for chronic fatigue syndrome: a multicentre randomised controlled trial. Lancet 2001;357:841-7.
16.
White PD, Goldsmith KA, Johnson AL, et al. Comparison of adaptive pacing therapy, cognitive behaviour therapy, graded exercise therapy, and specialist medical care for chronic fatigue syndrome (PACE): A randomised trial. The Lancet 2011 377: 823-836.
17.
Collin SM, Crawley E. Specialist treatment of chronic fatigue syndrome/ME: a cohort study among adult patients in England. BMC Health Serv Res. 2017 Jul 14;17(1):488
20.
Lilienfeld SO, Ritschel LA, Lynn SJ, et al. Why ineffective psychotherapies appear to work: A taxonomy of causes of spurious therapeutic effectiveness. Perspectives on Psychological Science 2014, 9: 355-387
21.
McCrone P, Sharpe M, Chalder T, et al. Adaptive pacing, cognitive behaviour therapy, graded exercise, and specialist medical care for chronic fatigue syndrome: A cost- effectiveness analysis. PLoS ONE 2012, 7, e40808.
22.
Geraghty K, Hann M, Kurtev S. Myalgic encephalomyelitis/chronic fatigue syndrome patients’ reports of symptom changes following cognitive behavioural therapy, graded exercise therapy and pacing treatments: Analysis of a primary survey compared with secondary surveys. J Health Psychol. 2019 Sep;24(10):1318-1333.
25.
Komaroff AL. Advances in Understanding the Pathophysiology of Chronic Fatigue Syndrome. JAMA. 2019 Jul 5.
26.
Chisholm D, Godfrey E, Ridsdale L, et al. Chronic fatigue in general practice: economic evaluation of counselling versus cognitive behaviour therapy. Br J Gen Pract. 2001 Jan;51(462):15-8
Samenvatting
Doel: Inzicht krijgen in het percentage van patiënten met het chronischevermoeidheidssyndroom (CVS) dat na behandeling met gedrags- en oefentherapie weer aan de slag is om vast te stellen of het zinvol is om hen op hun herstelgedrag aan te spreken.
Methode: Analyse van gedrags- en oefentherapeutische studies die berichten over werkstatus voor en na behandeling.
Resultaten: 41 gedrags- en oefentherapie studies werden gevonden die over werkstatus berichtten. Daarvan voldeden 9 aan de inclusiecriteria. De belangrijkste reden om studies uit te sluiten was omdat ze niet over werkstatus na behandeling rapporteerden. Het percentage arbeidsongeschikte CVS-patiënten bleek na cognitieve gedragstherapie en oefentherapie toegenomen i.p.v. afgenomen. Dat bevestigt de conclusie van de Gezondheidsraad dat cognitieve gedragstherapie en oefentherapie geen naar algemeen medische maatstaven adequate behandelingen vormen. Daarnaast suggereert een recente analyse door een Engelse universiteit (n=2274), dat beide therapieën in veel gevallen tot gezondheidsverslechtering leiden.
Conclusie: Cognitieve gedragstherapie en oefentherapie leiden niet tot verlaging van het aantal arbeidsongeschikte CVS-patiënten. Het is derhalve zinloos CVS-patiënten aan te spreken op hun herstelgedrag om hen te stimuleren om dergelijke therapieën te volgen.
Aandachtspunten
-
ME/CVS is een ernstige chronische multisysteemziekte en geen SOLK;
-
Veel ME/CVS-patiënten zijn te ziek om te werken;
-
Maar 5% herstelt;
-
Gedrags- en oefentherapie leiden niet tot verlaging van het aantal arbeidsongeschikte ME/CVS-patiënten;
-
Cognitieve gedragstherapie en oefentherapie vormen geen naar algemeen medische maatstaven adequate behandeling;
-
ME/CVS-patiënten op hun herstelgedrag aanspreken om ze te stimuleren om zich met cognitieve gedragstherapie en oefentherapie te laten behandelen is zinloos;
-
Beide therapieën zijn onveilig.
Abstract
Objective: To find out what percentage of patients with chronic fatigue syndrome (CFS) are able to return to work after treatment with cognitive behavioural therapy (CBT) and graded exercise therapy (GET) to know if patients’ recovery behaviour should be questioned.
Method: Analysis of CBT and GET studies that reported on workstatus before and after treatment.
Results: 41 CBT and GET studies reported about workstatus. 9 of them met our inclusion-criteria. The most important reason for being excluded from this review was not reporting work-related outcomes after treatment. The percentage of patients on long-term sick leave proved to be increased instead of decreased. This confirms the conclusion of the Health Council that CBT and GET are not adequate treatments by general medical standards. Moreover, a recent analysis by an English University (n=2274), suggests that very often, both therapies have a negative effect on patients’ health.
Conclusion: CBT and GET do not lead to a reduction in the number of incapacitated CFS patients. It is therefore pointless to question the recovery behaviour of CFS patients in order to stimulate them to follow such therapies.