De eerste verklaring betreft mentale vermoeidheid. Door NAH kan de cognitieve verwerkingscapaciteit zijn afgenomen en kunnen daarnaast fysieke veranderingen, verminderde conditie of verstoorde slaap optreden. De patiënt ervaart beperkingen en verminderde belastbaarheid wat leidt tot frustraties en negatieve emoties. Door de mentale vermoeidheid is het moeilijker emoties te reguleren, waardoor iemand sneller boosheid kan ervaren en deze ook kan uiten (afreageren). Doorgaans vinden deze patiënten dat zelf ook vervelend en gaat het beter wanneer ze uitgerust zijn. De tweede verklaring betreft schade aan de hersengebieden en circuits die belangrijk zijn voor het reguleren van emoties en het stoppen van negatief gedrag. Door de verminderde prefrontale controle kunnen deze patiënten hun gedrag niet inhiberen, ook als het in de situatie niet gepast is, en dit gedrag wordt ‘ontremd’ genoemd. Patiënten met prefrontale schade hebben hier doorgaans weinig inzicht in en zijn niet altijd in staat om op te merken dat hun gedrag voor anderen vervelend of kwetsend is. Deze vorm van het ‘korte lontje’ past daarmee bij de veranderingen die vallen onder het begrip ‘stoornissen in sociale cognitie’. In deze bijdrage betogen we dat het cruciaal is om alert te zijn op een stoornis in de sociale cognitie bij patiënten met een inhibitieprobleem. Sociale cognitie betreft een cognitief domein dat in de klinische praktijk nog frequent over het hoofd wordt gezien.1 In deze bijdrage zal er uitleg gegeven worden over sociale cognitie, beschrijven we de ‘red flags’ (de observeerbare gedragsuitingen die kunnen wijzen op stoornissen in sociale cognitie), een casus van iemand met middelzwaar traumatisch hersenletsel die na het hersenletsel woede-uitbarstingen had en tevens problemen met de arbeidsre-integratie.
Sociale cognitie: wat is het?
Casus 51-jarige man
Frank is een 51-jarige man, getrouwd, twee kinderen. Hij heeft twee jaar geleden een middelzwaar traumatisch hersenletsel opgelopen tijdens een auto-ongeluk (frontale contusiehaard). Hij is verwezen voor poliklinische revalidatie in verband met gedragsproblemen. Frank ervaart zelf niet zozeer verandering in zijn gedrag, wel noemt hij ruzies met zijn vrouw. Zijn stemming is goed. Hij heeft zijn werk als vertegenwoordiger opgepakt, maar met minder taakbelasting. In het werk merkt hij wat minder flexibel te zijn, heeft moeite in de onderhandeling met klanten en de verkoopcijfers zijn lager dan voorheen. Recent is hij woedend weggelopen uit een vergadering. Tijdens een functioneringsgesprek is teruggekoppeld dat collega’s moeite hebben met zijn grillige gedrag (onder meer vloeken, ongepaste grappen). Zijn vrouw beschrijft eveneens een aantal veranderingen in gedrag; egoïsme, irritaties, woede-uitbarstingen, weinig tact (kwetsende opmerkingen), er is weinig affectie of empathie en minder betrokkenheid bij de kinderen. Frank heeft neuropsychologisch onderzoek ondergaan; er werd een stoornis in de complexe aandacht geobjectiveerd (het verdelen van de aandacht onder tijdsdruk), een stoornis in de waarneming van emotionele gezichtsexpressies, moeite zich in te leven in andermans perspectief en verminderde empathie. De overige cognitieve functies zijn intact.
Frank werd verwezen voor behandeling gericht op de sociale cognitie. Hij vindt zichzelf niet zozeer veranderd, maar wil zijn vrouw en werk niet kwijt hetgeen in behandelmotivatie resulteerde. Samen met de neuropsycholoog heeft Frank behandeldoelen geformuleerd: 1) ik wil adequaat reageren op de emoties van anderen, 2) ik wil mijn woede-uitbarstingen voorkomen, 3) ik wil respectvol met de ander omgaan (geen kwetsende opmerkingen maken). Tijdens de behandeling volgens protocol T-ScEmo8 heeft Frank onder meer geleerd om bewust te letten op de cues in het gezicht (hoe staan de ogen, mond, neus) om zodoende de emotieherkenning te bevorderen. Met behulp van een gedachten-gevoelens-gedrag-schema werd hij gestimuleerd om navraag te doen naar het perspectief en de gevoelens van de ander (en dit niet voor de ander in te vullen). Door middel van gedragsregistraties werd de relatie tussen cognitieve overvraging, mentale vermoeidheid en woede-uitbarstingen gelegd. Frank werd zich bewust van triggers (prikkelrijke omgeving, frustratie door overvraging, mentale vermoeidheid), zijn lichamelijke signalen (risicoanalyse), leerde over de opbouw van boosheid en het nemen van een effectieve time-out. In de thuissituatie werden regelmatig praatmomenten gepland, waarbij Frank oefende met navraag doen en het empathisch reageren. Met behulp van rollenspel leerde zijn vrouw om haar gevoelens en verwachtingen expliciet te maken en feedback te geven op zijn gedrag.
Sociale cognitie: hoe te meten?
Er zijn inmiddels veel neuropsychologische tests beschikbaar voor het meten van stoornissen in aspecten van sociale cognitie. In de klinische praktijk worden deze echter nog niet altijd afgenomen.1 Sommige neuropsychologen of andere clinici observeren wel gedragsveranderingen, maar het onderliggende probleem met betrekking tot sociaal cognitief functioneren wordt niet altijd gestructureerd onderzocht noch behandeld. Sociale cognitie betreft dan ook een complex construct en er is nog relatief weinig wetenschappelijk onderzoek naar verricht in vergelijking met andere cognitieve domeinen.
Red flags tijdens gesprek en observaties
|
|
---|---|
Problemen in relatie/gezin sinds hersenaandoening
|
ja/nee
|
Problemen met collega’s sinds hersenaandoening
|
ja/nee
|
Verlies van vrienden
|
ja/nee
|
Patiënt vindt de veranderingen zelf geen probleem
|
ja/nee
|
De naaste vindt de veranderingen een probleem
|
ja/nee
|
De naaste vindt dat patiënt erg veranderd is, ‘een ander persoon’
|
ja/nee
|
Ontremd/impulsief in praten en handelen (agressie, seksueel)
|
ja/nee
|
Tactloos, ongepaste grapjes of kwetsende opmerkingen
|
ja/nee
|
Decorumafname, sociaal inadequaat gedrag
|
ja/nee
|
Stemmingswisselingen, boosheid/agressieve uitvallen, euforie
|
ja/nee
|
Empathieafname, gebrek aan inlevingsvermogen, ik-gericht
|
ja/nee
|
Emotioneel vlak imponeren (geen depressie)
|
ja/nee
|
Gebrek aan of verminderd ziekte-inzicht
|
ja/nee
|
Tot besluit: neuropsycholoog kan van grote betekenis zijn
Referenties
1. Westerhof-Evers HJ, van den Berg E, Spikman JM, Buunk AM, consortium sociale cognitie. Sociale cognitie meten bij hersenaandoeningen: Waarom zou je? Tijdschrift voor Neuropsychologie. 2023;18(2).
2. Adolphs R. The neurobiology of social cognition. Current Opinion in Neurobiology. 2001; 11(2), 231-239. doi: .
3. American Psychiatric Association. DSM-5-TR: Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen. Amsterdam: Boom. 2022.
4. Spikman JM, Milders MV, Visser-Keizer AC, Westerhof-Evers HJ, Herben-Dekker M, van der Naalt J. Deficits in facial emotion recognition indicate behavioral changes and impaired self-awareness after moderate to severe traumatic brain injury. PLoS ONE. 2013; 8(6). doi:10.1371/JOURNAL.PONE.0065581.
5. Westerhof-Evers HJ, Fasotti L, Van der Naalt J, Spikman JM. Participation after traumatic brain injury: The surplus value of social cognition tests beyond measures for executive functioning and dysexecutive behavior in a statistical prediction model. Brain Injury. 2019; 33(1), 78-86. doi:10.1080/02699052.2018.1531303.
6. Cotter J, Granger K, Backx R, Hobbs M, Looi CY, Barnett JH. Social cognitive dysfunction as a clinical marker: A systematic review of meta-analyses across 30 clinical conditions. Neuroscience & Biobehavioral Reviews. 2018; 84, 92-99. doi:10.1016/J.NEUBIOREV.2017.11.014.
7. Jorna LS, Westerhof-Evers HJ, Khosdelazad S, Rakers SE, Van der Naalt J, Groen RJM, Buunk AM, Spikman JM. Behaviors of concern after acquired brain injury: The role of negative emotion recognition and anger misattribution. Journal of the International Neuropsychological Society. 2021; 27(10), 1015-1023. doi:10.1017/S135561772000140X.
8. Westerhof-Evers HJ, Visser-Keizer AC, Fasotti L, Schönherr MC, Vink M, Van der Naalt J, Spikman JM. Effectiveness of a Treatment for Impairments in Social Cognition and Emotion Regulation (T-ScEmo) after traumatic brain injury: A Randomized Controlled Trial. The Journal of Head Trauma Rehabilitation. 2017; 32(5).
-
Gedragsverandering na niet-aangeboren hersenletsel kan een neurologische oorzaak hebben.
-
Hersenschade kan een stoornis in de sociale cognitie tot gevolg hebben.
-
Behandeling moet plaatsvinden in gespecialiseerde centra.
▶ Marjon Westerhof-Evers, GZ-psycholoog i.o. klinisch neuropsycholoog, Klinische Neuropsychologie (Neurologie & Neurorevalidatie), CvR, UMCG, Groningen. h.j.evers@umcg.nl ▶ Joke Spikman, klinisch neuropsycholoog, hoogleraar en hoofd Klinische Neuropsychologie, UMCG, Haren |