De schaarste aan verzekeringsartsen neemt schrikbarende vormen aan. Klanten gaan in toenemende mate ervaren dat zij moeten wachten op een verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Het is zaak om verzekeringsartsen zo veel mogelijk daar in te zetten waar zij níet uitwisselbaar zijn. Het zwaartepunt in het werk van de VA verschuift hierdoor van het vaststellen van noodzakelijke onderzoeksbevindingen naar het beoordelen van de mogelijkheden. Maar wie zorgt er dan voor de aanwezigheid van de noodzakelijke gegevens en de soepele transitie daarvan naar de VA? Is de klant een mogelijkheid? Hoe dan en wie profiteert daarvan…?
Niet zo heel lang geleden ging een oude studievriend van mij op de SEH van een ziekenhuis werken. Gelukkig verlost van doorlooptijden, dat dacht hij tenminste. Maar hoe anders was de realiteit. Zelfs op de spoedeisende hulp was het fenomeen doorlooptijd doorgedrongen. De patiënten mochten niet te lang op de SEH verblijven en zo wel, dan werd je erop aangesproken. Doorlooptijd ging in zijn hoofd zitten en toen zijn zoontje vroeg wat hij precies deed op de spoedeisende hulp antwoordde hij onbewust dat hij doorlooptijden realiseerde… Hoe een systeem datgene waarvoor je echt dokter bent geworden, kan vergallen. De analogie en het bruggetje zijn snel gevonden. Doorlooptijden zijn ook bij verzekeringsartsen een bekend’bureaucratisch’ fenomeen. Maar niet alleen in doorlooptijden, ook in functionele-mogelijkhedenlijsten, in ellenlange rapportages, in opleidingsplannen en in portfolio’s wordt toegedekt waarvoor je dokter bent geworden. Daarbovenop komt ook nog de afstand die je neemt door niet meer over patiënt te spreken maar, weliswaar verplicht door de organisatie, over klant. Sommigen van ons vinden dat ook nog geen goede term en gebruiken verzekerde of belanghebbende. We worden gebureaucratiseerd en we doen er zelf graag aan mee. Helaas heeft al het bureaucratiseren nog niet geleid tot minder vraag naar verzekeringsartsen of voldoende aanwas van verzekeringsartsen. De druk op de schaarse verzekeringsartsen blijft groot en de bureaucratie doet zijn werk niet.
‘Hoe een systeem datgene waarvoor je echt
dokter bent geworden, kan vergallen’
Tegengedachte
Tijd voor een tegengedachte. Waarom niet gewoon de naam van de patiënt gebruiken in je rapportage? Dat voelt al meteen beter. Het komt al dichter bij datgene waarvoor je als dokter bent opgeleid. Want immers, de patiënt die een naam heeft komt bij de dokter. In het algemeen is die patiënt onzeker over zijn gezondheidstoestand en de dokter zal hem door voorlichting of behandeling, zorg genoemd, meer duidelijkheid geven over zijn gezondheidstoestand. Opnieuw is de vergelijking snel gemaakt… ‘De klant die eigenlijk een patiënt is’ komt bij de dokter die in dit geval een verzekeringsarts is. ‘De klant die eigenlijk een patiënt is’ is onzeker over zijn verzekeringsgeneeskundige gezondheidstoestand. De verzekeringsarts geeft de zorg waarmee duidelijkheid wordt gegeven over de verzekeringsgeneeskundige gezondheidstoestand. De verzekeringsarts is een zorgprofessional die verzekeringsgeneeskundige zorg verleent. In het algemeen past het niet als zorgprofessional om onzekerheid langer te laten bestaan dan nodig. Een zorgprofessional gaat ervoor en zal die zorg zo snel mogelijk willen verlenen. Maar ja, in de verzekeringsgeneeskunde is dat moeilijk gezien de schaarste aan verzekeringsartsen. Schaarste die in de toekomst zeker niet minder zal worden. Maar nu we het toch over ‘de klant die eigenlijk een patiënt’ is hebben, wie is dat eigenlijk en komt hij voor zijn eigen beoordeling alleen wat halen of kan hij ook wat brengen?
De beoordeling
Op een abstract niveau is het te verdedigen dat een logische beslisregel de mate van arbeidsongeschiktheid van de klant bepaalt. Hiervoor moet de klant gegevens leveren. Dit leveren van gegevens kan makkelijk of moeilijk gaan. Inzetten van een verzekeringsarts terwijl er geen gegevens kunnen of slechts moeizaam kunnen worden geleverd, is verspilling van verzekeringsgeneeskundige zorg. De duidelijkheid voor de klant over zijn verzekeringsgeneeskundige toestandsbeeld neemt hiermee onvoldoende toe. Een klant die iets levert? Raar! Hoe zouden we kunnen faciliteren dat er geleverd wordt? Hoe kunnen de beslisregel en de klant elkaar vinden? Kan de doorlooptijd hierbij helpen?
Doorlooptijd bij ‘de klant’
Helaas kan ik op dit moment geen eigen ervaringen met doorlooptijden in de sociale zekerheid inbrengen. Waar ik wel ervaring mee heb is met de doorlooptijd op de SEH toen ik begin vorig jaar was gevallen en een hoofdwond, een hersenschudding en een paar gebroken ribben had opgelopen. Uiteindelijk duurde het 2 dagen voordat ik duidelijkheid had over mijn gezondheidstoestand. Ondanks dat ik arts ben en in het begin van mijn carrière vele verkeersslachtoffers heb gezien, kan ik u verzekeren dat de 2 dagen doorlooptijd, voordat ik duidelijkheid had, mij geen goed deden… En dat ondanks mijn beperkte lichamelijke schade! Ik dacht: waarom doen ze hier op de SEH niet aan doorlooptijden?!! Waarom zou mijn eigen beleving anders zijn dan bij ‘de klanten die eigenlijk patiënt zijn’ als zij een claim doen op de sociale zekerheid? Misschien is het enige verschil dat ‘de klanten die eigenlijk patiënt zijn’ niet 2 dagen maar maanden moeten wachten op duidelijkheid en als deze duidelijkheid in het primaire proces naar hun ervaring ook nog niet wordt gegeven, dan komen er in bezwaar met een beetje pech al snel 5 maanden bij. Maanden waarin er een appél wordt gedaan op verzekeringsgeneeskundige zorg die er eigenlijk niet is.
‘Helaas doet de bureaucratie zijn werk niet, de druk op de schaarse VA blijft’
Het probleem
Knappe koppen hebben begin vorige eeuw gefilosofeerd over wat tijdsduur is. De conclusie werd getrokken dat de tijdsduur begint met onduidelijkheid en eindigt met duidelijkheid. Eigenlijk is de tijdsduur de doorlooptijd. Deze kan positief beïnvloed worden door duidelijkheid. Duidelijkheid die afhankelijk is van verzekeringsgeneeskundige zorg die schaars is, maar ook afhankelijk van ‘de klant die eigenlijk patiënt is’ die de gegevens ‘moet’ leveren om de beslisregel te doorlopen. Maar kan het probleem ook anders worden gezien? Kan ‘de klant die eigenlijk patiënt is’ niet in de stand worden gezet dat ‘de klant die eigenlijk patiënt is’ de gegevens ‘wil’ leveren? Gegevens die als het ware naar de verzekeringsarts worden gebracht? Gegevens waarvoor geen verzekeringsgeneeskundige zorg moet worden vrijgemaakt om ze moeizaam of niet uit ‘de klant die eigenlijk patiënt is’, te extraheren?
Een voorstel
Ik kan wel doen het wiel te hebben uitgevonden, maar het panacee is al duizenden jaren oud. Wil je oogsten dan moet je eerst zaaien en het is zoals bij de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging. Investeer in duidelijkheid aan de voorzijde. Houd de klant te allen tijde in dezelfde informatiepositie als waarin jezelf bent. Alleen dan zal er een volwassen beoordelingsgesprek plaats kunnen vinden en kan je de verzekeringsgeneeskundige zorg daar verlenen waar hij met name voorbehouden is, namelijk tijdens het beoordelingsgesprek. Maar hoe ziet dat er nu precies uit in de praktijk? In de praktijk zal het nooit zo zijn dat het dossier leeg is als je inbreng als verzekeringsarts wordt gevraagd. Er bestaat vaak al een hele voorgeschiedenis op papier. Of ‘de klant die eigenlijk patiënt is’ hier in detail weet van heeft of weet wat de verzekeringsgeneeskundige implicaties van die voorgeschiedenis is, is ten zeerste de vraag. De keus is nu of ‘de klant die eigenlijk patiënt is’ op het spreekuur moet worden overvallen met de verzekeringsgeneeskundige implicaties of niet. Ik kies voor het laatste in de gedachte dat de kans op een volwassen beoordelingsgesprek hierdoor toeneemt door uitwisseling van gegevens die ertoe doen. ‘De klant die eigenlijk patiënt is’ moet uit zijn afhankelijke positie worden gehaald. Geef ‘de klant die eigenlijk een patiënt is’ een ‘naam’. Laat hem uit eigen naam spreken over de door ons geleverde bekende gegevens en laat ‘de klant die eigenlijk een patiënt is’ zijn positie zelf duidelijk maken. Praktisch betekent dit dat enige tijd voor elk beoordelingsgesprek in een voor de klant begrijpelijke taal wordt uitgelegd: (1) welke ziekten er van hem bekend zijn; (2) welke beperkingen hieruit voortkomen; (3) op welke bevindingen de ernst van de beperkingen is gebaseerd; en (4) hoe de prognose wordt ingeschat. Dit kan op papier, dit kan per telefoon of beide. Of dit door de verzekeringsarts moet gebeuren is de vraag. Ik kan me voorstellen dat daar ook anderen, getraind on the job, voor ingeschakeld kunnen worden. In elk geval wordt aan de klant bekend gemaakt wat er over hem bekend is en hoe wij daar over denken en nodigen wij hem uit voor een spreekuur, omdat wij geïnteresseerd zijn hoe het in de tussentijd met ‘de klant die eigenlijk patiënt is’ is gegaan. ‘De klant die eigenlijk patiënt is’ kan zich dan voorbereiden op het beoordelingsgesprek, eventueel ontbrekende informatie van de behandelende sector bijvoegen en weet wat de uitgangspunten van het beoordelingsgesprek zijn. De relevante punten komen in het beoordelingsgesprek aan bod en de aanwas wordt samen met haar verzekeringsgeneeskundige implicaties teruggekoppeld aan de klant die kan reageren. De verzekeringsarts neemt de reactie in overweging en koppelt deze terug aan de klant en stelt hierna de mogelijkheden vast. Vanaf hier neemt de arbeidsdeskundige het over. Door duidelijkheid te verschaffen tijdens het hele beoordelingsproces voor zowel de verzekeringsarts als klant, zal onduidelijkheid minder vaak een reden zijn om heronderzoeken te plannen of in bezwaar te gaan. Tevens kunnen voordat de beslissing wordt genomen onvolledigheden die zijn gemist in de gevalsbehandeling worden rechtgezet. Onnodige bezwaarzaken kunnen worden voorkomen en daar waar toch in bezwaar wordt gegaan kunnen deze met een beter gevoel afgehandeld worden. Alles is immers primair besproken. Er is niet geheims meer aan de beoordeling.
Conclusie: geef de klant dezelfde informatiepositie
Ik denk dat de rol van de klant kan worden verstevigd door hem een naam te geven en te zorgen dat hij dezelfde informatiepositie heeft tijdens het beoordelingsgesprek als de verzekeringsarts. Alleen dan ontstaat er een volwassen beoordelingsgesprek. Dit zal tot een verminderde druk op de verzekeringsgeneeskundige zorg leiden en daarmee de doorlooptijd verminderen. Ongeacht de uitkomst, een winst voor ‘de klant die eigenlijk patiënt is’ en de verzekeringsarts.