Nosce te ipsum. Ken uzelf. Wijze woorden die prijkten boven de tempel van Apollo, de plek waar de oude Grieken het Orakel van Delphi raadpleegden.
Woorden waar ik aan moest denken toen ik een aantal jaar geleden een lezing gaf over verslaving bij adolescenten voor een Rotaryclub in een luxueuze locatie aan de Veerhaven van Rotterdam. Ik werd gastvrij onthaald die ochtend: “Of ik ook iets te drinken wilde? Een wijntje? Een jenevertje misschien?” “Nou, doet u maar een jus d’orange. Ik moet zo nog naar mijn werk.” Een justje was ook helemaal prima, maar het gezelschap om mij heen dronk vooral de wijntjes of jenevertjes.
Al snel kwamen de verhalen: stoere verhalen, maar ook gênante verhalen. En allemaal gingen ze over de drank. De verhalen hadden een ding met elkaar gemeen: problemen gingen over iemand die ze kenden, nooit over zichzelf. Een enkel verhaal ging over een incident met een afgekoelde puber. Door alcoholgebruik.
Deze ervaring maakte mij duidelijk hoezeer mijn grondhouding naar alcoholgebruik was veranderd sinds ik in de verslavingszorg werk. Ik ben veel meer alert geworden op het waar en wanneer en de functie van het alcoholgebruik wanneer ik alcoholhoudende dranken drink. Het dwong mij om eerlijker over mijn eigen gebruik tegen mijzelf te worden. Voor mij moet wat ik zeg tegen anderen en wat ik zeg tegen mezelf consistent zijn. In het begin van mijn loopbaan in de verslavingszorg merkte ik dat ik soms te makkelijk nog meeging in het drankje voor het slapen of bij het eten. Immers, ik drink zelf soms ook wijn bij het eten. Hoe raar is dat?
Het verschil werd langzamerhand duidelijk: dat controleverlies ook een glijdende schaal heeft. Dat de mensen die naar de verslavingszorg komen, behoefte hebben aan duidelijke kaders en uitleg: geen functioneel drankje voor het slapen, want dat verslechtert juist je slaap. Dat gewoontedrinken het makkelijker maakt om meer te nemen. Dus niet standaard een glas wijn na het werk of bij het eten nemen.
Wat maakt je grondhouding richting je eigen gedrag nou voor verschil? Ik merk dat veel artsen die ik spreek het lastig vinden om door te vragen over gebruik van psychoactieve middelen omdat het ze zelfbewust maakt van hun eigen gewoonten en er kritisch naar doet kijken. In andere woorden: het veroorzaakt cognitieve dissonantie. Het maakt het ingewikkeld om patiënten aan te spreken op hun gedrag. Het helpt dan om de consequentie van het gedrag voor ogen te houden: lichamelijke schade, gevolgen voor de baan, financiële consequenties. Aan de andere kant is het bepaald niet verkeerd om naar je eigen gedrag te kijken. Om je bewust te zijn wanneer je een richting in het gesprek vermijdt en een kans mist. Maar ook om je af te vragen wat middelengebruik met jezelf doet.
Om terug te komen op de lezing bij de Rotary Club. De klapper van de ochtend, aan het einde van mijn lezing, was de vraag: “Hoeveel mag je nu eigenlijk drinken per dag?” “Twee of drie glazen” luidde mijn antwoord. De reactie was even hilarisch als pijnlijk: “Per dag? Bedoelt u niet per dagdeel?”
Nosce te ipsum, Ken uzelf. Dit is niet alleen voor leden van de Rotary Club een wijs devies, maar ook voor onszelf.
Met dank aan Claudia Greijn voor haar inbreng bij de totstandkoming van deze column.