Voelen mensen zich beter als ze zich in hun werk kunnen blijven ontwikkelen? En zijn er individuele verschillen in leer- en ontwikkelbehoefte? Arjan van Dam, als psycholoog afgestudeerd in occupational health, onderzocht deze vragen aan de hand van de achievement goal orientation theory (AGO). Wat uitleg helpt om zijn promotieonderzoek beter te begrijpen.
De AGO-theorie veronderstelt dat mensen verschillen in doeloriëntatie: sommigen zijn meer gericht op leren (competenties ontwikkelen), anderen op presteren. Behalve deze tweedeling zijn streef- en vermijddoelen te onderscheiden. Iemand met een leer-streefdoeloriëntatie wil competenter worden. Mensen met een leer-vermijddoeloriëntatie willen niet terugzakken in competentieniveau. Iemand met een prestatie-streefdoeloriëntatie laat zijn competentie graag zien. Bij een prestatie-vermijddoeloriëntatie wil je niet incompetent overkomen. Deze vier profielen bleken herkenbaar in eerder onderzoek in onderwijs, sport en werksituaties.
Van Dam deed enkele studies onder hulpverleners, waarin naast hun doeloriëntatie ook hun welbevinden en verschillende andere kenmerken werden vastgelegd. Uit een eerste studie kwam naar voren dat deelnemers met een leer-streefdoeloriëntatie een hoger welbevinden ervaren, met name als zij ook laag scoren op prestatie-vermijddoeloriëntatie. Dit patroon werd al in eerder onderzoek gezien: dit zijn mensen die graag uitdagingen aangaan en niet bang zijn een keer te falen. Zij blijken ook meer professionele training te volgen dan anderen.
In een volgend deelonderzoek bleek dat zowel de deelnemers met een streefdoel- als een vermijddoeloriëntatie op leren zich energieker voelden. De laatste bevinding is bijzonder: een focus op ‘competentieverlies voorkomen’ leidt doorgaans niet tot een hoger welbevinden. Van Dam zoekt de verklaring in de hoge gemiddelde leeftijd in zijn onderzoeksgroep. Het is begrijpelijk (en geen echt vermijdgedrag) dat je vanaf een bepaalde leeftijd vooral leert om je competentie op peil te houden. Die ligt dan immers al op een behoorlijk niveau. Deze nuancering van de AGO-theorie is belangrijk gezien de vergrijzing van de beroepsbevolking.
Van Dam onderzocht ook in hoeverre de uitdagingen en leermogelijkheden op het werk van invloed zijn op welbevinden, herstelbehoefte en verzuim. Hij vond bij een positieve match (leer-streefdoeloriëntatie plus voldoende leermogelijkheden) een hoger welbevinden. Bij een negatieve match (leer-streefdoeloriëntatie zonder voldoende leermogelijkheden) blijkt het welbevinden van werknemers lager, hun herstelbehoefte hoger, maar wordt niet meer verzuim gezien. Van Dam tekent hierbij aan dat het verzuim in zijn onderzoeksgroep betrekkelijk laag was (3,4%). Een eventuele relatie met verzuim bleef daardoor mogelijk onder de significantiegrens. Opmerkelijk is dat wel frequenter verzuim werd gevonden bij deelnemers met een prestatie-streefdoeloriëntatie. Wellicht blijft deze groep vaker ziek thuis tot het weer lukt om een goede indruk te maken.
Geconcludeerd kan worden dat werknemers met een oriëntatie op leren en ontwikkelen beter af zijn wat betreft hun welbevinden en beter van stress herstellen. Van Dam schat dat zo’n 40 procent van de Nederlandse beroepsbevolking tot deze categorie behoort. Hij adviseert werkgevers om deze groep voldoende leerruimte en uitdagingen te bieden zodat ze beter floreren. Ook meent hij dat werknemers die een intrinsieke motivatie tot leren missen, gestimuleerd moeten worden om zich te blijven ontwikkelen en voortijdig uitblussen te voorkomen.
Deze aanbevelingen zijn ook relevant voor onze beroepsgroep. We zien te veel collega’s die hun enthousiasme voor het vak verliezen door een te smal en eenzijdig takenpakket, of te weinig aandacht voor hun professionele ontwikkeling. Dit proefschrift biedt zo ook aanwijzingen voor het ‘binden en boeien’ van bedrijfs- en verzekeringsartsen.