Of we het nu willen of niet we hebben als verzekeringsartsen slechts een bijrolletje bij het toetsen van het re-integratieverslag (RIV). De arbeidsdeskundige gaat op kop en moet volgens het beoordelingsprotocol vier vragen beantwoorden.
Die vier vragen zijn:
1. Heeft re-integratie geleid tot structurele werkactiviteiten die ten minste de waarde hebben van 65 procent van het laatstverdiende loon?
2. Indien vraag 1 met nee wordt beantwoord, zijn er voldoende activiteiten ondernomen om de werknemer te re-integreren?
3. Indien vraag 2 met nee wordt beantwoord, zijn daar gegronde redenen voor?
4. Indien vraag 3 met nee wordt beantwoord, welke activiteiten moet/kan de werkgever (alsnog) ondernemen?
Op zich vragen met weinig verzekeringsgeneeskundige potentie. Mogelijk dat de verzekeringsarts een bijdrage kan geven aan de gegronde redenen maar concreet is deze bijdrage niet geformuleerd. In de praktijk zal de arbeidsdeskundige aan de slag gaan en als hij tegen een medische hobbel aanloopt, de bijdrage van de verzekeringsarts vragen. Want ook de arbeidsdeskundige zal zich niet uitlaten over een vakgebied waar hij niet deskundig op is. Als je al lang samenwerkt met de arbeidsdeskundige kan je met hem of haar waarschijnlijk lezen en schrijven en is een half woord vaak genoeg. Maar wat nu als dat niet zo is en je een vraag krijgt, waarvan het antwoord als gegronde reden kan worden gebruikt om een loonsanctie op te leggen? Ga je dan in het wilde weg de vraag beantwoorden? Nee, dat voelt niet goed aan en je gaat eens terug naar wat je hebt geleerd over vragen stellen.
‘Domme vragen, waarvan men zegt dat ze niet bestaan, bestaan toch echt’
Domme vragen, waarvan wordt gezegd dat ze niet bestaan, bestaan toch echt. Dat zijn vragen die niet te beantwoorden zijn en/of geen probleemstelling hebben. De eis die je daarom aan de arbeidsdeskundige kunt stellen is dat hij duidelijk maakt waarom hij de vraag stelt en wat hij met het antwoord op de vraag gaat doen. Slechts dan kan je de professionele verzekeringsgeneeskundige verantwoordelijkheid voor jouw inbreng nemen. Een inbreng die naar algemene medische maatstaven gemeten is, op de klant is toegespitst, geen gezondheidsschade, maar eerder gezondheidswinst oplevert. Dat is de essentie van je geneeskundige handelen.
Een recent praktijkvoorbeeld. Aan de verzekeringsarts was gevraagd of er door de bedrijfsarts terecht GBM was gesteld. Een vraag die op het eerste gezicht met nee kon worden beantwoord, want de klant voldeed niet aan de GBM-criteria. Een antwoord dat tot een sanctie leidt en mogelijk tot bezwaar, beroep, hoger beroep.
Maar deze ja/nee-vraag ontneemt alle verzekeringsgeneeskundige beoordelingsruimte die vraag 3 van het beoordelingsprotocol biedt. Het vak van verzekeringsarts oefen je bij het antwoord ja of nee amper uit. Je bent het aan je professie verplicht om geen antwoord te geven op zo’n vraag. Je kan de probleemstelling er zelf bijzoeken, maar beter, je kan ook het voortouw nemen. Ga de discussie aan met de vraagsteller over het waarom en waartoe van de vraag die aan je gesteld wordt. Een betere vraag in onderhavige casus was mijns inziens geweest: ‘Ik lees in het RIV dat de bedrijfsarts klant tot viermaal toe heeft proberen te laten re-integreren. Elke keer is hem dit niet gelukt en uiteindelijk heeft hij dit laatste jaar niets meer aan re-integratie gedaan. Is hier een medische reden voor te geven?’ Op deze vraag kun je je vak als verzekeringsarts wel uitleven en je oordeel geven gemeten naar algemene medische maatstaven, toegespitst op de klant en met afweging van gezondheidswinst of -schade. Algemeen gestelde vragen zonder probleemstelling zijn hierbij taboe.
Concluderend: je hebt als verzekeringsarts een bijrol in het beoordelingsscript van het RIV. Er is echter wel degelijk mogelijkheid het script invulling te geven. Je kan zelf kiezen voor een A- of B-script. En… of je voor de Oscar voor de beste bijrol gaat.
Geen belangenconflict.
▶ F.G. Slebus is verzekeringsarts Bezwaar & Beroep bij UWV, Regio Oost, Arnhem frans.slebus@uwv.nl