Het eerstvolgende nummer van TBV gaat over taakdelegatie. Jan Ruurd de Roos, Mindy Tan en Linda Zahir publiceerden hun onderzoek hierover al op TBV-online. Jan Ruurd en Mindy interviewden artsen in opleiding en bedrijfsartsen over hun ervaringen met taakdelegatie, terwijl Linda hierover in gesprek ging met praktijkondersteuners bedrijfsarts (POB’s). Hun studies, verricht tijdens de opleiding tot bedrijfsarts, vullen elkaar mooi aan.
Wederzijds vertrouwen
Uit de interviews komt naar voren dat werken met taakdelegatie alleen lukt wanneer je vertrouwen in elkaar hebt en voldoende op een lijn zit. Veel artsen geven aan dat ze het belangrijk vinden dat er op persoonlijk vlak een klik is met de POB. Ook willen ze zeker zijn dat diegene geen brokkenpiloot is. Ze hebben een voorkeur voor een praktijkondersteuner met een medische achtergrond en liefst ook een BIG-registratie. Dan weet je wat de ander kan en spreek je dezelfde taal.
In deze bevindingen zijn de twee aspecten van vertrouwen te proeven die Nox Nauta onderscheidt in haar proefschrift over arbocuratieve samenwerking: vertrouwen in de ander als persoon (identification-based trust) en als professional (knowledge-based trust). Beide vormen zijn nodig om tot effectieve samenwerking te komen. Geregeld contact met elkaar kan dit vertrouwen bevorderen, stelt Nauta.
Ook dit komt naar voren uit de interviews over taakdelegatie. Zowel de artsen als de praktijkondersteuners geven aan dat ze graag in vaste koppels werken en voldoende tijd willen voor overleg. De artsen werken graag samen met hooguit twee of drie ondersteuners.
Openheid en hiërarchie
De bevindingen uit de gesprekken met de praktijkondersteuners lijken op veel punten op de ervaringen die de artsen delen. Wel noemen de POB’s ook openheid als belangrijk aspect van een goede samenwerkingsrelatie. Daarmee bedoelen ze dat je elkaar moet kunnen aanspreken als iets niet lekker loopt. Maar de hiërarchische verhouding tussen arts en POB kan dit bemoeilijken, zoals blijkt uit de volgende quote: ‘Het is heel lastig om de bedrijfsarts aan te spreken op dingen waarvan je denkt: hè, maar dit kan anders of dit kan beter. En niet iedere bedrijfsarts staat daar voor open’. Als je een drempel ervaart om zaken op tafel te leggen, bemoeilijkt dat de samenwerking aanzienlijk.
Ook de ondersteuners werken graag samen met iemand waarin ze op professioneel vlak vertrouwen hebben. Als dit niet het geval is, speelt er naast het verschil in positie nog een ander probleem. De POB’s signaleren namelijk dat artsen niet snel worden aangepakt als er wat speelt. Een van hen zegt: ‘(…) omdat er zoveel artsen tekort zijn, wordt er ook wel héél veel geaccepteerd van artsen’.
Zo’n uitspraak prikkelt om even stil te staan bij de vraag hoe je zelf overkomt bij praktijk-ondersteuners. Volgens de POB’s kunnen veel oudere artsen hier wat leren van hun jongere collega’s. De ondersteuners geven namelijk aan dat jonge artsen vaak meer toegankelijk zijn en meer de samenwerking opzoeken.
Werkplezier
Een mooie uitkomst van deze studies is dat de samenwerking tussen arts en POB, als deze goed loopt, bijdraagt aan werkplezier. Dat zit deels in het kunnen delen van ervaringen. ‘Als het met een werkgever niet lekker loopt, kun je het daar met elkaar even over hebben. Dat vind ik in bepaalde situaties wel een aanwinst’ zegt een van de artsen. Je staat er dan niet alleen voor. Beide partijen hebben het gevoel dat ze elkaar versterken en van elkaar kunnen leren door samen te sparren over lastige casus.
De praktijkondersteuners vinden het waardevol om mee te doen aan de casuïstiekbesprekingen tussen jonge artsen waarmee ze samenwerken en hun supervisor. Ze zeggen daar veel van te leren. Zo’n gesprek met zijn drieën draagt vast ook bij aan het verminderen van de ervaren hiërarchieverschillen. Ook dat is winst!
Joost van der Gulden is hoofd van de SGBO en plaatsvervangend hoofdredacteur van TBV
Contact: joost.vandergulden@radboudumc.nl