Op 30 april 2024 presenteerden vijf bedrijfs- en verzekeringsartsen in opleiding hun onderzoek. Hieronder volgt een overzicht van de uiteenlopende en interessante onderwerpen.
Is een dipstick urine-onderzoek bij een duikkeuring zinvol?
Bij medewerkers van Defensie die werken onder overdruk, zoals militaire duikers, moet jaarlijks een keuring worden uitgevoerd zoals staat beschreven in de SWOD keuringsrichtlijn. In die richtlijn staat dat bij de keuring onder andere een urineonderzoek door middel van een dipstick moet worden verricht. Het is onbekend waarom het advies tot urineonderzoek is opgenomen in de richtlijn. Bij een afwijkend resultaat dient verder onderzoek te worden ingezet. Specifieke aanbevelingen worden daarbij niet gegeven.
In dit onderzoek werd door middel van het analyseren van data van 5899 eerdere keuringen tussen 2013 en 2023 in het Duikmedisch Centrum onderzocht wat de uitkomsten waren van de verrichte dipstickonderzoeken. Uit deze data bleek dat er bij 46 gevallen afwijkingen werden aangetroffen in de urine. Na vervolgonderzoek bleken de afwijkingen weinig effect te hebben op de keuringsuitslag. Ongeveer de helft bleek fit te zijn, de andere helft was slechts tijdelijk ongeschikt.
Volgens de onderzoeker is een dipstick onderzoek weliswaar goedkoop maar zijn er vaak fout-negatieve of fout-positieve resultaten. Daarnaast kan de uitslag van het onderzoek ervoor zorgen dat de werknemer tijdelijk ongeschikt is, wat zowel sociaal als financieel nadelig is. Samenvattend blijkt dat in een periode van 10 jaar geen klinisch relevante uitslagen werden gevonden na verder aanvullend onderzoek. Kanttekening daarbij is dat het hier een gezonde populatie betreft. Uiteindelijk werd geconcludeerd dat het dipstickonderzoek niet kosteneffectief is en geen klinisch relevante informatie oplevert. Op basis daarvan is besloten het dipstick onderzoek uit de keuring voor militaire duikers te schrappen. Het onderzoek met als titel “Clinical utility of dipstick urinalysis in assessing fitness to dive in military divers, submariners, and hyperbaric personnel” is gepubliceerd in Diving Hyperb Med 2024 Jun 30;54(2):105-109.
Bouwen aan vertrouwen tussen bedrijfsarts en huisarts
Uit eerdere onderzoeken naar de samenwerking tussen huisarts en bedrijfsarts kwamen verschillende knelpunten naar voren. Een belangrijk onderdeel is het gebrek aan vertrouwen dat lijkt te bestaan bij huisartsen in de samenwerking met bedrijfsartsen. Wellicht dat huisartsen het vermoeden hebben dat de bedrijfsarts niet geheel onafhankelijk is. Dit terwijl een arbocuratieve samenwerking bijdraagt aan duurzame inzetbaarheid en participatievermogen van werkenden. Een goede samenwerking is daarom cruciaal.
De onderzoeker heeft door middel van een interview van zes verschillende huisartsen onderzoek verricht naar wat vanuit het perspectief van de huisarts ervaren knelpunten zijn in de samenwerking, wat mogelijke verbeterpunten zijn en wat de zaken in het vertrouwen die goed gaan. Daaruit kwam naar voren dat verschillende huisartsen niet goed wisten wat de bedrijfsarts precies doet. Mogelijk dat daardoor de samenwerking ook niet snel wordt gezocht. Huisartsen bleken over het algemeen wel vertrouwen te hebben in de samenwerking met de bedrijfsarts. Het belangrijkste punt voor de huisarts in de samenwerking was dat het de arts-patiëntrelatie niet in de weg mocht staan. Opvallend daarbij was dat huisartsen vaak angstig zijn om (schriftelijk) informatie te verschaffen ondanks de aanwezigheid van een medische machtiging.
Het goede gesprek rondom de Vervroegde WIA aanvraag
Ongeveer 38 duizend patiënten in Nederland krijgen jaarlijks de diagnose uitgezaaide kanker. Het sociale vangnet in Nederland biedt deze patiënten de optie om, bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, niet meer te hoeven werken. Het UWV beoordeelt de vervroegde WIA aanvraag. De mogelijkheid en keuze hiervoor wordt door de bedrijfsarts met de werknemer besproken en indien gewenst wordt er een medische verklaring opgesteld. Het betreft een ingrijpende beslissing in het leven van een werknemer, het werkende leven wordt zo immers afgesloten.
In dit kwalitatieve onderzoek heeft de onderzoeker door middel van een interview met acht bedrijfsartsen onderzocht op welke wijze het gesprek rondom de optie Vervroegde WIA door de bedrijfsarts het beste kan worden uitgevoerd. Zij stelde vast dat de bedrijfsartsen de werknemer vooral goed willen informeren. De wens van de werknemer is uiteindelijk leidend. Bedrijfsartsen willen werknemers vooral veiligheid, rust en vertrouwen bieden. Zo gaf een bedrijfsarts ook aan dat mensen met een slechte prognose soms juist graag willen blijven werken. Daarnaast wordt het van belang geacht een goede relatie met de werknemer op te bouwen, zo nodig extra tijd te plannen voor het gesprek en daarbij mag er ook ruimte zijn voor twijfel.
Een minder sterk punt van het onderzoek is dat alleen artsen van één arbodienst zijn geïnterviewd.
De onderzoeker concludeert dat een goede relatie opgebouwd dient te worden. Er was volgens de bedrijfsartsen vooral sprake van een goed gesprek als de werknemer weloverwogen en goed geïnformeerd een beslissing kon nemen. Het geven van informatie kan zo nodig plaatsvinden verspreid over meerdere spreekuren, geven de bedrijfsartsen en de onderzoeker aan. De onderzoeker stelt vast dat meerder gesprekken nodig zijn en dat een goede uitkomst niet zozeer bepaald wordt of er een Vervroegde WIA-aanvraag plaatsvindt.
Onderzoek naar fysiek actieve en zittende beroepen
Het is bekend dat fysieke activiteit een positieve bijdrage levert ten aanzien van het ontstaan van cardiovasculaire ziekte en sterfte en diabetes mellitus type 2. Er bestaat ook bewijs dat sedentair gedrag een risicofactor is voor deze ziektebeelden. In deze studie werd de relatie tussen zittend gedrag, fysieke activiteit en soorten beroepen onderzocht.
Voor dit onderzoek werden data gebruikt van de Maastricht Studie, een observationele, prospectieve cohortstudie. De onderzoeker maakte gebruik van een in de literatuur beschreven typering van mensen die bestaat uit couch potatoes (zittend beroep en weinig actief), sedentary exercisers (zittend beroep en fysiek actief), light movers (niet-zittend beroep en weinig fysiek actief) en busy bees (geen zittend beroep en fysiek actief). De onderzoeker concludeert dat mensen met actieve beroepen in de meeste gevallen licht fysiek actief zijn, en dat busy bees het meeste actief zijn in actieve beroepen. Couch potatoes daarentegen, zijn vaak werkzaam in zittende beroepen.
Sterke kanten van deze studie zijn dat er een grote dataset is gebruikt en dat er tenminste 24 uur een beweegmeter is gedragen. De onderzoeker stelt dat dit onderzoek deuren opent naar preventie, bijvoorbeeld door werknemers te faciliteren in meer fysieke beweging tijdens of rond het werk. Een andere onderzoeksbevinding waar preventie op kan ingrijpen is dat zitgedrag (tijdens het werk) te compenseren is met fysieke activiteit. De onderzoeker geeft aan dat een volgende stap zou zijn om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen het bewegingsgedrag in werk en het ontstaan van cardiovasculaire ziekte en diabetes mellitus type 2.
De autistische burn-out
Er is onderzoek gedaan naar de autistische burn-out. Het onderzoek richt zich op de ervaringen en standpunten van verzekeringsartsen met betrekking tot cliënten met autisme en een burn-out en het re-integratietraject. De onderzoeker heeft onderzocht of er voor deze populatie een ander re-integratietraject nodig is. Hiervoor werd kwalitatief onderzoek gedaan, waarbij zes verzekeringsartsen en aios verzekeringsgeneeskunde (in het laatste jaar van hun opleiding) werden geïnterviewd. Uit de interviews zijn vier thema’s naar voren gekomen, namelijk het vaststellen van de diagnose (1) , de predispositie voor burn-out bij mensen met autisme (2), het langer durende herstel in deze populatie ten opzichte van mensen met een burn-out zonder autisme (3) en het re-integratietraject (4).
De conclusies van dit onderzoek zijn dat er door de geïnterviewde artsen verschillen worden gezien tussen deze populaties, dat de huidige protocollen en richtlijnen ontoereikend zijn en dat er een wens bestaat voor een aangepast re-integratietraject. De onderzoeker geeft aanbevelingen voor de praktijk. Voor de werknemer wordt ten eerste aangeraden om een duidelijk tijdschema te geven met de focus op inhoudelijke taken, en niet zozeer gericht op de sociale elementen zoals het koffiemoment. Daarnaast wordt geadviseerd om meer aandacht te geven aan acceptatie. Ten derde luidt het advies om praktische aanpassingen te bieden en te gadviseren op verschillende levensgebieden. In het algemeen wordt aanbevolen om de kennis over het ziektebeeld te vergroten, om gespecialiseerde re-integratiebureaus in te schakelen en om bestaande richtlijnen uit te breiden met informatie en adviezen over de autistische burn-out.
Auteurs: Marieke Schouwink en Brechje Schreinemakers zijn aios verzekeringsgeneeskunde. Bianca Schalk en Julia van Paridon, allebei docent bij de SGBO zijn de organisatoren van dit minisymposium.Contact: Bianca Schalk, Bianca.schalk@radboudumc.nl