‘Waar zit je nu? Mooi. Ben je alleen? Verder geen spreekuren vanmiddag?’ Fronsend luister ik door de telefoon naar de opgejaagd klinkende stem van de accountmanager. ‘We hebben een probleem. Het SMT-overleg van de directeur met jouw nieuwe collega is gisteren fout afgelopen. Ze is overstuur naar huis gegaan en wilde mij niet zeggen wat er precies gebeurd was. Kreeg van hem daarna telefonisch de wind van voren. Hij wil nu zo snel mogelijk een vervangende bedrijfsarts spreken.’ Ja, een man. ‘Een volwassene met ervaring,’ zei hij. ‘En je hebt bedrijven op dat industrieterrein. Ik heb niet iemand anders en al toegezegd dat jij komt. ICT heeft je geautoriseerd voor de medische dossiers. Enne, hou je het wel diplomatiek? Het is een grote klant voor ons. We willen dit bedrijf niet kwijt.’
Terwijl ik snel wegrij, denk ik bezorgd aan mijn collega. Een slimme en gedreven jonge vrouw die bedrijfsarts wil worden. Klein van stuk en stevig in de schoenen staand. Sinds kort ben ik haar supervisor. Even overweeg ik om via de autotelefoon met haar te bellen. Maar vanwege het gevoelige onderwerp en de verkeersdrukte doe ik het niet.
Op het grote parkeerterrein staan rijen bedrijfswagens geparkeerd. Allemaal keurig in het gelid. Gehaast loop ik naar de receptie. ‘Gaat u maar meteen naar boven,’ zegt de vriendelijke receptioniste met een bemoedigende knik. ’Hij zit op u te wachten.’
‘Kom binnen, u bent laat,’ hoor ik een zware stem achter de deur zeggen. De directeur, gekleed in hemdsmouwen en een zilvergrijs gilet, is opvallend lang en gespierd. Staande voor het raam met uitzicht op het parkeerterrein, draait hij zich om en kijkt mij vorsend aan. ‘Ik zal meteen duidelijk tegen u zijn, dokter. Ik ben ontevreden over uw voorgangster. Ik wil haar niet terug. Ze oogt als een klein meisje. Net droog achter de oren, onervaren en veel te begaan met de chauffeurs. U bent haar supervisor, toch? Dus, wanneer u mij niet bevalt kunt u ook meteen vertrekken. Zoeken we een andere arbodienst.’
Terwijl we elkaar zwijgend aan kijken, denk ik getergd na en besluit overmoedig ‘de fluwelen handschoenen’ uit te doen. ‘Kan ik ook duidelijk en vrijuit tegen u spreken’, antwoord ik kortaf. De directeur knikt.
‘Wanneer uw reactie, op wat ik nu tegen u ga zeggen, mij niet bevalt ga ik sowieso weg,’ zeg ik onderkoeld.
‘In mijn bijzijn spreekt u niet over mijn collega als “dat kleine meisje dat net droog achter de oren is”,” vervolg ik. ‘Zij is een afgestudeerd arts, gewaardeerde collega en ze wil zich specialiseren als bedrijfsarts. Als haar supervisor accepteer ik deze kleinerende opmerkingen niet. Ik respecteer u in uw rol als directeur en ga u niet vertellen hoe u uw bedrijf financieel-economisch moet leiden. Daar heb ik geen deskundigheid in. U respecteert mij in mijn rol als bedrijfsarts en gaat mij niet vertellen hoe ik medisch inhoudelijk mijn werk moet doen. Want daar heeft u geen deskundigheid in. Accepteert u deze rolverdeling, dan kunnen wij door één deur. Natuurlijk kunnen er tussen ons verschillen van inzicht zijn over de werkomstandigheden, het verzuim van uw personeel of andere zaken. Maar daar kunt u met mij altijd over praten. Mijn werklaptop staat klaar. Wanneer u daar nu tijd voor heeft, kunnen wij een SMT-overleg hebben. Dus, wat gaan we doen?’
Verbluft staart de directeur mij enige tijd aan. ‘Dat is verdomme lef hebben voor iemand die net binnenkomt en weet dat het contract aan een zijden draadje hangt. Uw duidelijkheid is niet mals. Maar wie kaatst… ja, ja. Oké, we gaan het proberen. Garandeer u nog niks. Wat wilt u drinken?’
Afgemat verlaat ik anderhalf uur later het bedrijf. Dit moet ik niet elke week doen, denk ik ironisch. Na twee dagen spreek ik mijn jonge collega. ‘Het gaat beter met me. Maar ik verlaat de arbodienst. Ga waarschijnlijk ouderengeneeskunde doen. Bedankt voor al je steun.’ Opluchting en triestheid klinken door in haar stem. ‘Erg jammer, we hadden je graag willen houden’, antwoord ik. ‘De accountmanager zei, na dat gedoe met die ‘zilverrug-directeur’, tegen mij dat de werkgever als klant hier altijd koning is. Vind jij dat ook?’. ‘Nee, zeg ik beslist. Alleen wanneer de klant zich koninklijk gedraagt en dan nog moeten wij geen lakeien willen zijn.’
Tjalling Hon, bedrijfsarts niet-praktiserend